Maandenlang liep hij in spanning rond, niet wetend wat hij moest verwachten. Tot plots zijn telefoon rinkelde. Een stem had een tijdstip genoemd en opgehangen. Cees probeerde zich zo goed mogelijk te herinneren wat hem was ingeprent. De mysterieuze man had hem verschillende afspraaklocaties verteld, afhankelijk van welk tijdstip hem doorgegeven zou worden. Voor de middag, bijvoorbeeld, was de afspraak om elkaar in het park vlakbij zijn woning te treffen. Tussen twaalf en drie was in de bibliotheek, in de leeshoek bij Regionale Historie, enzovoorts. Zijn eerste doorgebelde afspraak zou om vijf over acht ’s avonds vallen. Vijf na acht, vijf na acht, denk, Cees, denk. Waar moest hij ook alweer zijn ?
De Kringen boden die avond geen verder officiëel georganiseerde evenementen meer, dus liep Cees rechtstreeks naar café Deernis. Deernis was de neerstrijkplaats voor de nachtplakkers uit de lokale kunstenaarsscene. Een ratjetoe van buitennissige niche artists hield zich in dit oerbruine drank- en praatlokaal op. Het was een bizar contrast, al deze hoogopgeleide lokale beroemdheidjes en overige lievelingetjes van de cultuurminnende elite, in een armzalig klein bruin café dat eerder voor boeren en buitenlui gebouwd leek te zijn. Boven de bar hing een ouderwetse Lee-Enfield zonder bajonet. Het Britse geweer was eigenlijk het enige bijzondere aan dit café, aangezien de rest aangekleed was met hout in een clichébruine kleur, de tafeltjes en stoelen in honderden andere cafés te vinden waren, en zelfs de barman besteld leek uit een catalogus met standaardmodellen.
Twee minuten te laat was hij het lobbycafé van het Stadstheater binnengerend. Een oudere vrouw, gebogen over een krant, keek verschrikt op. Met een rood hoofd was hij naar de toog gelopen en had een rode wijn besteld. Te laat én onnodige aandacht getrokken. Je begint niet best, Cees. Op de oude vrouw na was er niemand in het dranklokaal. Cees vloekte binnensmonds. Afspraak gemist. Hij liep toch maar naar het afgesproken tafeltje in de donkerste hoek van de ruimte en schoof een stoel uit om te gaan zitten. Op de stoel lag een bruine envelop, een horloge en een handgeschreven briefje ‘Laatste keer’. Cees had het begrepen, het horloge om zijn pols gedaan en onopvallend de bruine envelop in zijn jas gestoken. Na zijn wijntje verliet hij het dranklokaal. De oude dame keek hem hoofdschuddend na.
Barman Rob had noeste tappershanden, een permanente droogdoek aan zijn middel, en het soort dommig olijk-gemoedelijke kop dat achter de toog geboren lijkt te zijn. Het soort man dat sympathiek knikkend met je over het weer zou praten maar waar je geen immigratiepolitiek of postexistentialisme mee moest bespreken. Het soort man dat je geen verdere vragen stelt als je ‘koffie’ of ‘bier’ bestelt. Maar meteen ook het soort man wat je hardhandig de deur uit zou werken als je onnodige stampij gaat lopen maken in zijn café. Van boven zijn zware walrussnor hield hij iedereen strak in de gaten. Cees, die aan zijn toog ging zitten en een wijntje bestelde, en Albert, die bij het raam aan een tafeltje ging zitten. Van de kredietkrisis had hij geen verstand, maar dat De Muskiet zo onopvallend mogelijk Cees liep te schaduwen had hij wel direct gezien. Hij zag er nog niet meteen reden tot handelen in maar besloot het wel in de gaten te houden. Cees was immers een vaste klant, De Muskiet niet. En vaste klanten beschermde hij alsof het familie was. Zorgvuldig poetste hij een wijnglas op met zijn droogdoek en schonk Cees een rode wijn in.
Reactietjes