LET OP, liefhebber van de betere eetgelegenheid: dit artikel is geschreven in de vroege lente van 2006. Qua gevoelstijd is dat de vorige eeuw. De iPhone bestond nog niet eens, om maar iets te noemen. De Pilserij heeft inmiddels een andere uitbater en heet de Nieuwe Pilserij. De hieronder geschreven recensie is derhalve, als wij de nieuwe uitbater mogen geloven (en waarom zouden wij dat niet?) niet meer representatief. Voor een betrouwbaarder en in ieder geval actueler beeld, verwijzen wij u met alle liefde door naar het immer onafhankelijke IENS. Smakelijk!
Met toestemming overgenomen van deze originele locatie.
Recensent: Max J. Molovich (Nurks Magazine)
Datum: 23 maart 2006
Het is een indrukwekkend pand, het pand van De Pilserij. Met een fijn eikenhouten interieur en hele hoge plafonds. Een kruising tussen een grand café en een bruine kroeg. Bijna elke stoel wiebelde.
Niet alle plafonnières gaven licht. De ober kwam naar ons toe om ons het menu te geven en een bestelling op te nemen. Mijn lief complimenteerde de ober met de grandeur van het pand. De ober lachte een vreemd lachje. Een beetje zoals Goofy zou lachen wanneer hij zich in een ongemakkelijke situatie zou bevinden. Zo’n lach die je lacht als je te stoned bent om echt te lachen. Zo’n lach waarbij hoofd en schouders lichtjes op de maat van de lach schokken. Zo’n lach waarbij de mond, half geopend, in een vage glimlach wordt geperst. Zo’n lach die gesierd wordt door wezenloos voor zich uit starende ogen. Zo’n lach waarbij zo nu en dan een sliertje slijm uit de mondhoek ontsnapt.
Wij waren een beetje geschrokken van deze lach. Maar we lieten ons niet uit het veld slaan. Neen, mijn geliefde lezers, daar is meer voor nodig om ons uit het veld te laten slaan. Wij bestelden drie biertjes, twee biefstuk pepersaus en een kipsaté. Verderop zaten drie mannen naar voetbal te kijken, zo nu en dan lachten ze. Onze ober lachte dan mee.
Wij kregen ons eten. Er lag een asgrauwe biefstuk op mijn bord, badend in gesmolten boter die geen jus had willen worden. Bovenop lagen stukjes gebakken champignons en rode pepertjes. Mijn biefstuk was van binnen ook asgrijs. De biefstuk van mijn geliefde had van buiten dezelfde kleur, maar was van binnen dan weer bloedrood. Als je je vork in het vlees zetten en met je mes aan je biefstuk trok, kon je het zo los trekken. We hadden hier duidelijk met geprikt vlees te maken, een truckje die malafide slagers bij taaie biefstukken uithalen: door de biefstuk vol met gaatjes te prikken laten ze het mals lijken. Geprikt vlees onttrekt altijd al mijn speeksel uit mijn mond. De saté was zo mogelijk een nog grotere ramp, dat leek wel surrogaatvlees. Diepvriessatés van de Dirk van de Broek, even opgepiept in de magnetron. Met een pindasaus waarvan de sojasaus zich langzaam maar zeker afscheidde van de rest van de saus, zodat er een zwarte rand rond de bruine pinda-emulsie kwam.
De ober kwam vragen of alles naar wens was. Mijn geliefde, die zich had voorgenomen om er voor de verandering eens wat van te zeggen, zei dat het een beetje tegenviel. Dit scheen de ober nogal te verbazen. Hij lachte zijn lachje. Hoezo dan? Vroeg hij. Mijn lief somde onze klachten op. “Als ik thuis eet, is het tien keer zo goed als dit. Als ik buiten de deur eet, wil ik dat het twintig keer zo goed is als wanneer ik thuis eet.” Met een snelle rekensom had de ober kunnen weten dat het eten 200 keer beter had moeten zijn dan het was. Maar vermoedelijk had hij deze rekensom niet gemaakt. Hij lachte z’n lachje en kwam toen met een repliek, zoals ik nog nooit eerder was tegengekomen in mijn zo rijk gevulde leven. Ergens moet je respect hebben dat iemand het gewoon zegt. Onze ober lachte zijn lachje en zei: “Je hebt het in ieder geval niet zelf hoeven opwarmen.”
Met stomheid geslagen aten wij verder. De ober liep weer naar achteren. “Die mensen bij het raam hebben klachten”, riep hij naar zijn voetbalkijkende vrienden. Er klonk gelach. Met stijgende verontwaardiging aten wij ons bordje op. Wij treurden om de liefdeloosheid. Toen wij klaar waren met ons maal kwam de ober terug om te vragen of het toch niet een beetje gesmaakt had. Nee, dat had het niet. Hij had nog nooit klachten gehad, wij waren de eerste. Wij vonden dat moeilijk te geloven. “Die saté was diepvriessaté”, fulmineerde mijn lief. “Het was zelfgemaakte saté”, zei de ober. “Het vet van de patatten smaakte veel te oud”, zei mijn lief. “Dat was sojaolie”, zei de ober. “Dan vinden wij sojaolie niet lekker”, zei mijn lief. “En verder was mijn biefstuk rauw, en die van hem doorbakken.” “Ja”, zei ik, “en bovendien was het geprikt vlees.” “Goed vlees is moeilijk aan te komen”, zei de ober. En elk antwoord werd begeleid door zijn lachje. Hij vroeg waarom we het niet terug hadden laten brengen. Ja, en dan zeker weer een kwartiertje wachten om een zelfde waardeloze maaltijd voorgeschoteld te krijgen, nee, dank je de koekoek. Onze wraak is dat we hier nooit meer terugkomen en dat we iedereen gaan vertellen dat ze hier nooit naartoe moeten gaan, tenzij men eens wil meemaken hoe dat nu voelt, een culinaire variant op een rode bal in je mond en een voorbindpenis in de anus. Wij vroegen de rekening en betaalde op de cent nauwkeurig. Even later, in Café van Dalen, kwamen wij S. tegen, over wie vroeger verteld werd dat hij een hert (zie foto) kon doodschreeuwen.
Reactietjes