Onze held nadert van achteren. De boef staat nietsvermoedend wild te plassen, de viespeuk. In onze schitterende fontein; een monument van grote importantie nog wel. Het volk is er dol op. Dan weet u het wel. De schelm heeft niets door. Hij laat het klateren. Onze held sluipt dichterbij. Een ferme, eerlijke duw en…plons! Het tuig denkt voortaan wel twee keer na alvorens het een gemeentelijk pronkstuk onder vuur neemt. Loes Dielissen ziet dat het goed is. Niks mis mee.
Loes Dielissen. Niks. Mis mee. Ik ben zo vrij om hieronder Loes’ grootste verdiensten voor Tilburg te noteren. Met het oog op de beschikbare ruimte noem ik alleen de allergrootste:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
NB: De geruchten over haar verstandelijke vermogens zijn op niets gebaseerd. Helemaal geen oliebol. Een grote geest. Een van de grootste VOLKSCHE vrijdenkers. Ze rijdt straks op kameel 32, ‘Marieke’. Gefokt in Tilburg. Loes draagt fier het groen oranje, gezeten op een ambachtelijk gehaakt stuk Tilburgse jute. We wensen haar veel succes.
Driewerf hoezee dus. Er zijn dus nog helden onder ons. Gemaskerd nog wel. En ze zitten in de Tilburgse VOLKSCH Partij. De onbekende ridder wil ons zijn gezicht niet tonen. Als een schim is hij de nacht in gegaloppeerd. Voor hem geen linten, bloemen of medailles. De bescheidenheid siert hem. Hij laat zijn daad voor zich spreken. De boodschap is helder.’ik ben niet belangrijk.’
Wie vertaalt dit heldenepos in het Arabisch om er de Libische vrijheidsstrijders mee te inspireren?
Glimmend van trots keek hij de volle feesttent in. De camera’s flitsten. Het grootse literaire evenement was wederom erin geslaagd vrijwel de hele culturele karnlaag van de stad bijeen te brengen. Het was dan ook de lustrumeditie van het SchrijversCarnaval.
Een oorspronkelijk klein begonnen maar invloedrijk gegroeid festival. Waarin verscheidene boude klanken tegen landelijke en lokale politieke ontwikkelingen gehoor gegeven werden. Weliswaar in boerenkiel en met confetti, maar toch werd het geluid van dit festival scherper en scherper.
En daar stond hij – Cees, debuterend Cultuurkiller. Zijn kersverse titel in ontvangst te nemen. De oorkonde van Stedelijk Carnavalsdichter.
Het had wat gekonkel gekost, maar hij had zijn eerste titel binnen. De hele tent applaudiseerde en Cees knipperde tegen de flitslichten in.
Nu was het moment. Na hem kwam de eerste Carnavalsdichter, Jan Vijver. Een dissident met bulderstem, die in het platte lokale accent en met veel bourgondische schwung maar al te graag de vinger op meerdere zere plekken legde.
De opdracht had in duidelijk getypte letters gesproken: haal de wind uit de zeilen van Jan Vijver.
Cees schraapte zijn keel in de microfoon. Liet een geoefende pauze van bijna een minuut vallen, gecamoufleerd door het bladeren in zijn aan elkaar geniette papieren. Hij rechtte zijn rug. Glimlachtte breed de zaal in. In zijn hoofd telde hij de seconden – 74, 75, 76. De aanwezigen zouden nu al een licht ongeduld moeten voelen.
“Dankuwel, voorzitter, voor deze grote eer,” sprak hij opzettelijk pedant. “Carnavalsdichter, van deze mooie stad dan nog wel.” Hij stapelde dooddoener op dooddoener. “Ik kan niet anders dan diep buigen om de grote, grote onderscheiding die deze titel inhoudt en zal dan ook mijn uiterste best doen deze hulde waardig te blijken.” Hij sprak voort, een toespraak van bijna vijf minuten. Het publiek begon glazig te kijken (op Karsten na, die weer eens ergens achterin de zaal luid dronken een schoenlepelsonnet declameerde).
Na de slotzin van zijn bedankspeech – extra doorspekt met niksigheid – liet hij een stilte vallen zonder signaal te geven dat hij klaar was. Hij keek trots de zaal in, inwendig enkel denkend: “Ik héb jullie.” Hij was nog jong, en in vorm.
Aarzelend begon iemand te klappen. Het was Ewald Poulet. Meteen begonnen leden van zijn kring mee te applaudiseren, waarop de overige aanwezigen inhaakten. Cees spiekte vluchtig op de secondewijzer van zijn prachtige horloge. Net voor het applaus goed kon aanzwellen, sprak Cees ferm in de microfoon: “Ik heb” – klemtoon, pauze – “speciaal voor deze gelegenheid een gedicht geschreven.”
Het applaus verstomde en gezichten begonnen donker te staan. Cees’ eerste cultuurkill was een daverend succes aan het worden.
Hij was stadswacht en belast met het berispen van stoepfietsers. Het trottoir wemelde ervan. Links, rechts, onder en boven; ze verschenen vanuit alle hoeken, schijnbaar uit het niets. Hij kreeg ze niet te pakken. Ze waren klein. De stoepfietsers lachten hem uit, hoog en kakelend. Onder de blauwe lucht stegen ze steeds hoger. Ze cirkelden in een draaikolk hoog boven zijn stadswachterspet om hem heen, richting de wolken. Otto stond op de stoep en keek er vertwijfeld naar. Hij maakt een hulpeloos hupje.
Het was een hupje van niets en hij wist dat zelf maar al te goed. Hij kreeg de stoepfietsers niet te pakken. Er ontsnapte een zacht piepend geluid aan zijn lippen.
© 2023 KutBinnenlanders.nl
Theme by Anders Noren — Up ↑
Reactietjes