Noordholten keek Albert van schuin boven zijn leesbril aan. “De Muskiet, zei je ? Ik heb je naam hier eerder gehoord. Jij bent die neuzige reporter van dat lokale sufferdje. Je kunt de samenwerking van dit korps voorlopig vergeten, De Muskiet. Men heeft hier strenge instructies van mij ontvangen geen verdere persmededelingen te doen.” Albert’s ogen schoten vuur. “Vrijheid van de pers betekent opeens niets meer, begrijp ik ?” blafte hij richting de inspecteur. “We zijn klaar hier, De Muskiet. Dit gesprek is voorbij. Persmededelingen zul je vanaf heden rechtstreeks van mij ontvangen. De hele zaak ligt te gevoelig om aan een halfbakken roddeljournalist van een kattebak-tabloidje z’n neus te gaan hangen.” Hij wenkte een agent die demonstratief naast Albert kwam staan. “Een goedendag verder.”
Stil grommend volgde Albert de agent het bureau uit. Wat een idioot ! Hij troostte zich met de gedachte dat hij zowel van de zaak als van de stad waarschijnlijk veel meer afwist dan die bovenrivierse kwal. Buitengekomen sloeg hij meteen rechts en liep met stevige tred naar de bibliotheek. Een kort tussen de grijze wolken doorschijnend zonnetje stak hem een hart onder de riem.
Cees ijsbeerde door zijn appartement. Gekooid als een tijger en met een klemmend gevoel in zijn borstkas. Het was wraak, wat hem overkwam. Het was koud en berekend, met chirurgische precisie. Eerst zijn partner, nu zijn titulaire opvolgster, zodat hij zijn opdracht niet kon volbrengen. Vervolgens die stomme hond, waarschijnlijk om het viswijf te overstuur te maken om nog nuttige informatie te kunnen geven. Zijn opdracht én het vinden van de dader zaten muurvast. Opeens stopte zijn furieuze tapijttred. Verbaasd keek hij de open badkamerdeur in. Zijn kraan was begonnen met druppen. Onmogelijk, dacht hij bij zichzelf. Het is midden op de dag, en die kraan drupte enkel om kwart over één ’s nachts.
Hij gluurde door het spionnetje van zijn deur naar buiten. Voor zover hij kon zien was er niemand op de balustrade van zijn appartementencomplex. Voorzichtig opende hij de deur en keek naar beide kanten. Niemand. Hij verliet stilletjes zijn flat en liep naar de ramen van zijn buren. De buren aan de kant van zijn badkamer. Hij wist niet wie ze waren en er had ook nooit een naam op de deur gehangen.
De ramen waren vies. Hij luisterde eerst zachtjes of hij iets binnen hoorde. Niets. Toen drukte hij zacht zijn handen op de ruit en gluurde naar binnen.
Zijn huid trok strak van de schok. Hij zag schoenlepels. Muren vol met schoenlepels.
Reactietjes