Otto steekt een krauwende hand uit naar de man. Hij grijpt hem krachtig bij zijn schouder en roept heel hard: “Ook ik eet graag karpers. Ook ik houdt van diamanten en matzes. Ik houd de kaas en worst altijd strikt gescheiden, meneer. Daar maak ik geen grappen mee! O nee. Geen kaas op zondag. Behalve op koopzondagen. Zo ben ik! Ook heb ik een kandelaar met bijna zeven armen en fluit naar de maan. Mij hoofd is gevormd voor zo’n gek zwart petje. Ik wil pijpenkrullen! En als ik een muur zie, kan ik niet anders dan even klagen. Ik voel mij verbonden met U! Ja U! Laat me U omhelzen! Broeder! Mede-jood! Collega! Ik houd van Uw neus! Vertel me hoe ik ook een jood wordt! U moet! Ik smacht ernaar, al jaren. U moet eens weten hoe zwaar het is, niet als officieel erkend jood door het leven te kunnen gaan maar wel als een van de allerbeste presidentdirecteuren op de aardplaneet! Loodzwaar en helemaal niet gemakkelijk! Kent u niet een lief jodinnetje voor me? Ah toe?!”
Geef een reactie