Bubbels in het bier. Langzaam stervend schuim. Hij was vroeg. Recht uit zijn werk was hij naar het café gegaan. Het was glad buiten, de omweg langs zijn huis leek hem onnodig en gevaarlijk. Het café was niet ver van zijn kantoor.
De cafédeur zwaaide licht piepend open maar Diederik keek niet om. Hij zat in gedachten verzonken. Stan zijn idee spookte door zijn hoofd als een woeiende stormwind door een spookhuis. De rest van de realiteit bestond niet. Of toch. Er zat één andere man in het café, drie krukken van hem vandaan. Een oude man in een versleten trainingspak. Met foeilelijke gymschoenen aan. Zijn voeten wiebelden zenuwachtig en het leer kraakte. Piep, piep. Het werkte op Diederik zijn zenuwen. Piep, piep.
Piep, piep, piep, piep. De pieps knalden grote gaten in zijn mentale woeiwind en hij stond op het punt er iets van te zeggen toen er een vrouw tussen hem en de man in kwam zitten. Slank, elegant gekleed, uit op een avondje praten. Diederik nam haar verschijning verstoord in zich op maar sloeg wel geen acht meer op de piepende gymschoenen. Vervolgens draaide hij zijn hoofd mistroostig terug naar zijn bier en de spookgedachten.
Het bier smaakte hem eigenlijk helemaal niet. Waarom doe ik mezelf altijd deze onzin aan, dacht Diederik. Dat domme gezuip. Nou ja, gezuip, wierp zijn brein hem meteen tegen, dit was zijn eerste glas van de dag. Maar wel op een lege maag en pal uit zijn toch al geestdodende werk. Verstandig was het vast niet, maar ja, momenteel grossierde hij niet in verstandige zetten. Interessant was het allemaal eigenlijk wél. Hij had veel eerder moeten besluiten een einde aan zijn suffige leven te breien.
Wat had hij dat leven verspild tot dusver. Aan vanalles wat hem aangepraat dat belangrijk was. Eigenlijk wist hij bij iedere stap wel dat hij maar kwakkeloos deed wat anderen hem aanpraatten, anderen die zelf ook niet onverdeeld gelukkig om dezelfde levensstappen leken, maar hij volgde altijd maar braaf. Niet meer. Zijn koelkast was inmiddels al een puinhoop. Zijn huis ruimde hij allang niet meer trouw op. Zijn administratie en zijn rekeningen stapelden op in slordige stapels. Hij liet alles maar gaan, het deed er immers niks meer toe wanneer je eruit wou stappen.
Hij pakte een pen uit zijn jaszak en een bierviltje. Misschien moest hij deze gekke gedachten eens opschrijven.
De vrouw naast hem had het vanuit haar ooghoek gezien en draaide zich naar hem toe. “Ben je een schrijver ?” informeerde een zwoele, halfvolwassen vrouwenstem. Diederik fronste. Nee he, dacht hij. Niet ook nog van dat gezeik met een of ander wijf dat geïnteresseerd gaat lopen doen. Hij klikte zijn pen uit, stak ‘m weer weg en smeet het viltje met een ongeïnteresseerde blik terug op de bar. Vervolgens keek hij op zijn horloge. Waar bleef Stan in vredesnaam ?
Nonchalant pakte hij zijn bier op en slenterde naar een tafel in de buurt van de deur. Demonstratief ging hij met zijn rug naar de bar zitten. Duidelijker kon zijn signaal toch niet zijn, vond hij. Wel jammer dat er geen viltjes op tafel lagen. Nu kon hij alsnog zijn gedachten niet neerpennen. En de tijd schoot ook maar niet op. Stan zou nog minimaal een kwartier op zich laten wachten.
Terwijl hij naar de halfgesmolten grijze sneeuw buiten staarde begonnen de piepende schoenen hem weer op te vallen. Piep, piep, piep. Aan Diederik’s lippen ontsnapte een vermoeide zucht.
© 2023 KutBinnenlanders.nl
Theme by Anders Noren — Up ↑
Reactietjes