De jonge vrouw was terug naar haar familie gegaan na het schokkende nieuws van haar stervende vader. En – Simone’s hart klopte een beetje sneller – de langharige vreemdeling was haar achterna gereisd. Vanuit haar ooghoek zag ze Albert weer de bibliotheek inlopen. Met een opgetrokken wenkbrauw zag ze dat hij niet naar haar balie liep maar direct de leeszaal in. Hrm, ok. Een goeiendag kon er tegenwoordig al niet meer af. Och, dacht ze, hij zal zo wel om een babbeltje komen, het is zo’n lieve jongen. En gretig streek haar zicht terug over de prozaïsche beschrijvingen in haar zwijmelboekje.
Albert liep recht op de oude man af. Tussen acht en elf ’s ochtends zat Werner hier altijd te lezen. Albert kende Werner goed, een aparte pensionaris die zich altijd passionair inzette voor de stedelijke flora. Doorgaans een stille man, tenzij gemeentebesturen of wijkbewoners het wel en wee van al dan niet historische parkengroen bedreigde. Dan stond Werner niet zelden als eerste met spandoeken en megafoons op de bres. Niemand kon fel pro-plantleven scanderen als Werner. De Muskiet had de man al vaak mogen interviewen en wist dat er weinig over de wondere wereld van de flora was dat Werner niet wist.
“Dag Albert,” sprak Werner zacht, opgegroeid zijnd in een tijd dat men nog zweeg in bibliotheken. “Werner,” knikte Albert. Hij vervolgde stilletjes: “sorry als ik je stoor, maar ik hoopte dat we even een babbeltje konden maken. Ik tracteer koffie. Is het goed ?” Werner keek verbaasd op. Er was hem geen bedreigd groen ter ore gekomen de laatste dagen dus vroeg hij zich even af waar Albert hem zonodig over moest spreken.
Terwijl ze gezamenlijk de bibliotheek uitwandelden keek Simone hen verbaasd aan. Daarna haalde ze haar schouders op en las weer verder.
Cees voelde zich zwaar beroerd. Nochtans dat de prijzen binnen Club Nuit hem hadden weerhouden van teveel gedronken te hebben. Hij voelde het zweet op zijn huid parelen en besloot zijn bed uit te komen. Een verfrissende douche later stond hij in zijn badjas naar buiten te kijken. Een stel mussen dartelden om elkaar heen, onbekommerd, vlak bij de muren waar hij graag naar de katten keek. In de verste verte geen kat te zien. Het lustig gefladder werkte hem op de zenuwen en hij liep naar zijn tafel. Het Chinees voor dummies boek lag naast de slordige stapel boeken waarin hij zijn aanwijzing gevonden had. “De cultuur is klaar met je,” had de boodschap die in Dante’s Inferno gekalkt was, met zoveel woorden gezegd. “Wel wel,” dacht hij bij zichzelf, “jezelf even zomaar ‘de cultuur’ noemen, Karsten. Het zal je leren om geen te grote broek aan te trekken.”
Geef een reactie