Haar huid weerspiegelde in het lemmet terwijl het mes zacht, bijna teder, een lugubere lijn over haar hals volgde. Haar ogen zwaaiden heen en terug tussen het mes en Cees, mes en Cees. Bianca zag langzaamaan spierwit en het klamme paniekzweet was uit iedere porie gesprongen. Als ze had kunnen spreken, had ze kunnen proberen Cees op andere gedachten te brengen. Maar ze was nog steeds de mond gesnoerd met haar panty. De inmiddels ingezonken wetenschap dat deze schoon uit de lade moest zijn gekomen, bracht weinig soelaas. Cees, waarom wou Cees niet naar haar luisteren ?
Wanhopig trok ze nog enkele handboeivormige striemen in haar polsen. Ineens berouwde ze hevig dat ze in dit appartementencomplex was komen wonen. Dat alle bewoners nogal op zichzelf waren, had ze uiterst prettig gevonden. Tot nu.
Cees liep haar balkon op, kwam terug met een zware plantenbak. “Kijk eens wat ik hier vind, Biancaatje.” Triomfantelijk zette hij de bak voor het bed neer. “Bamboe ! Wat toevallig hè. Bamboe. Ja. Dat zie je niet veel, dat mensen dat verbouwen op het balkon van een flatje. Bamboe. Dat valt op, van buitenaf. Iets minder als je katerig uit bed kruipt na een wilde nacht semi anonieme seks. Maar des te meer als je bij jezelf te raden gaat wie o wie toch die geheimzinnige moordenaar in de stad kan zijn. Die zonodig bij iedere moord een stuk bamboe achter moet laten. Dan wordt het opeens wel heel toevallig, dat er op zo’n balkonnetje bamboe staat. Vind je ook niet, Biancaatje ?”
Machteloos hoorde ze het retorische geraas aan. Ze kon niets zeggen. Ze kon niets doen. Ze kon enkel hopen op een volledig onverwachte redding van buitenaf. Maar slechts weinigen kwamen ooit bij haar op bezoek. En haar rechtstreekse buren waren momenteel aan hun televisies gekluisterd. De muren waren allesbehalve gehorig. Ook zoiets dat ze aanvankelijk fijn vond, en nu wanhopig betreurde.
Albert keek toe hoe de gedaante in het appartement rondliep. Verdacht. Er was geen licht aangedaan – gelukkig maar, want dan zou hij bijna meteen zichtbaar zijn geweest. En de gedaante liep onhandig rond, alsof ze de ruimte niet gewend was. Dit was Cees helemaal niet. Zijn volledige instinct schreeuwde dat hij nu stil maar snel moest vluchten. De deur was vlakbij, de gedaante was dieper de ruimte in aan het schuifelen. Maar ineens rook hij het. Hij zette grote ogen op. Het kon toch niet… hij bekeek de gedaante in het donker, zo goed en kwaad hij kon vanuit zijn schuilplaats, en meende dat deze toch echt bekend voorkwam. Hij zou haast durven zweren dat… Kalm, Albert. Je bent een journalist. Je moet feiten hebben.
Hij ademde voor de zekerheid nog iets stiller en rustiger en bleef zitten waar hij zat. Zo dicht bij de kern van de zaak had hij van het begin af aan niet gezeten, dat wist hij zeker. En zolang het licht niet aanging, zat hij hier veilig.
Reactietjes