Thijsbrandt staarde uit het raam terwijl hij naar het bureau reed. Opgeschoten jongelui waren aan het wildplassen en een bushalte in scherven aan het trappen. Achterlijke provincialen, dacht Noordholten. Deze smerige zaak kon hem niet snel genoeg afgelopen zijn. Elke stad krijgt de misdaad die ze verdient, meende hij. Met een grimmige ruk aan zijn stuur reed hij de parkeerplaats van het politiebureau op.
“De misdaad kan rustig ademhalen zie ik,” merkte hij droog op naar de rechercheurs die samen naar een filmpje van een hikkende kat zaten te kijken op een beeldscherm. Geschrokken sprongen ze recht. “Een kleine pauze, inspecteur. We zijn hard bezig om –“ Thijsbrandt gebaarde dat hij het niet al te erg vond. Kneuters, dacht hij bij zichzelf.
Hij trok de deur van zijn kantoor dicht en zette zijn eigen beeldscherm aan.
Albert legde zijn verse aantekeningen tussen de rest van de puzzel. Hij staarde naar de uitgespreide stapel krantenknipsels, krabbels, foto’s en papierproppen die zich voor zijn beeldscherm verzameld had, aan. Zijn blik remde bij de neergeschreven betekenissen van de chinese tekens. De poëzie van de spreuken verwonderde hem.
“Wie niet eerlijk zoekt, die zal het vinden.”
“Een echte waakhond bijt.”
“Slecht voorbeeld dient niet gevolgd te worden.”
“De poetslap van de bediende kan zijn serviliteit niet schoonwrijven.”
De vijfde spreuk kwam hem als een scherpe stijlbreuk voor in dit rijtje.
“De tijd vervliegt, daar valt geen lepel tussen te krijgen.”
Weinig moralistisch, zonder maatschappelijke gerichtheid. Albert verzamelde de aantekeningen over de moord op de schoenlepeldichter en schoof ze apart. Instinctief voelde hij dat dit iets anders was. Een copycat, wellicht. Hij wist niet echt wat hij ervan moest denken. Maar Karsten paste niet echt in het rijtje. Zijn blik vestigde zich terug op de overige aantekeningen. En toen schoof zijn blik naar links. Naar de archieffoto van Cees die hij erbij gelegd had. Zijn wenkbrauwen fronsten zich. Er wás hier een specifiek verband. Puur op zijn gevoel afgaand, was hij zeker dat dit allemaal iets met Cees te maken had. Hij schoof zijn aantekeningen over bamboe op hun plaats en leunde achterover. Het plaatje. Hij zag het plaatje niet. Het geheel viel nog niet op zijn plek. Maar hij wist instinctief bijna zeker dat de puzzel vrijwel compleet klopte zo.
Moedeloos sleepte Otto zich uit zijn auto zijn loft binnen. Loft. Nog steeds vond hij het een geile naam. Botergeil zelfs. Om die naam had hij het ook gekocht. Loft. Het klonk als een smeltend spekje op je tong. Ffft. ‘En dit meneer, dit is een loft’, had de makelaar gezegd. ‘Hou maar op vrouwtje, ik neem hem. Gelieve nu beleefd off te fucken. Met je reet’. Ook nu nog vond hij zijn loft reuzegeil. Hij had er ook nu weer een spontane stijve van gekregen. Strak. Alles aan zijn loft was strak. Retestrak. Een stoel en een bijzettafel. Meer meubelstukken heeft een beetje president directeur grootaandeelhouder niet nodig vond Otto die nog twijfelde over het bijzettafeltje. Alle wanden had hij zwaar strak in de kristalstuc laten zetten. Met succes. Het zag er retestrak, en pijnlijk wit uit. In huis droeg hij daarom een zonnebril. Zo strak was en pijnlijk wit was zijn loft van binnen.
© 2023 KutBinnenlanders.nl
Theme by Anders Noren — Up ↑
Reactietjes