Verwonderd keek Diederik nog eens het kantoor rond. Ooit was hij dol op deze mensen. Zijn collega’s. Zijn vrienden. Of toch één van zijn vriendengroepen. Hij kende ze allemaal vrij goed, voor zover ze zich lieten leren kennen. Nu kon hij ze echter enkel nog maar vanuit een vrij koude, afstandelijke blik bekijken. Hij sjokte naar de koffieautomaat en kwam met volle beker terug.

Wat een walgelijke club zit er hier bijeen, dacht hij bij zichzelf. Stel nu dat ze morgen zouden overlijden. Dan zullen ze zich op het laatste moment hooguit druk maken dat ze die ene excel sheet nog niet op tijd af hadden gekregen. Of iemand er wel aan zou denken hun bureauplant water te geven. Dat die wijnvakantie nu niet door gaat, terwijl ze er al een jaar naar toe werkten. Het kwam hem allemaal plots erg absurd over, de doelen en de zin van al die door elkaar krioelende kantoorleventjes.

Buiten begon het te regenen. En te regenen en te regenen. In dikke stralen sloegen de regendruppels omlaag. Even dacht Diederik dat er misschien wel een einde aan de wereld kwam, zo hard begon het uit het niets te regenen. Hij zag in zijn hoofd het water stijgen en stijgen, en plotse vloedgolven door de straten trekken, ruiten brekend, pilaren versplinterend, gebouwen omver wassend. Spartelend kantoorpersoneel dat in de straten hun auto’s achterna gesleurd werd.

In werkelijkheid kwam enkel Joop-Karel terug binnen. Met een kletsnat geregende kop haar. Hij gooide zijn doorweekte jas aan de kapstok en ging sjacherijnig terug achter zijn PC zitten. Stilletjes fluisterde hij een vloek. Diederik wou dat hij liplezen kon. Hij was benieuwd wat Joop-Karel gezegd kon hebben. Zijn collega vloekte eigenlijk zelden.

Toch regende het alsmaar erger buiten. De regen was zelfs nauwelijks meer te zien, door de spoelende stralen water die over de kantoorruit trokken. En toen, poef, was de regen ineens weer opgehouden. Diederik zuchtte teleurgesteld. En opgelucht tegelijk. Een einde aan de wereld zou hem veel moeite besparen, maar anderzijds ontnam het hem ook de vrijheid zijn eigen einde zelf en indrukwekkend te regisseren.

Hij klikte toch maar het weerbericht open. Storm, voorspelde het. Zware storm. Diederik vond het plotseling maar niets. Het léf van die weersgoden. Een beetje hem vóór zijn, zeker. Maar zo zijn we niet getrouwd, weergoden. Niks ervan. Dat het allemaal maar mooi weer door de riolen wegspoelde. Onzin allemaal. Hij besloot dat de regie over zijn einde bij hemzelf moest en zou liggen. De goden gunde hij geen inbreng in zijn eigen verhaal. Hadden ze eerder al ruimschoots de kans voor gehad. Nu was het te laat, goden.

Nee, die lapzwansen gunde hij hun pleziertje alleszins niet. Hij staarde uit het raam en zag tevreden dat er wat strepen zon tussen de donkere wolken tevoorschijn piepten. Een regenboog begon te schijnen. Even glimlachte Diederik. Toch nog een regenboog die hem een positief gevoel gaf.

 
René van Densen
René van Densen
René van Densen (1978) is een cynische dromer, een lachende pessimist, een realistische romanticus, een honklosse kluizenaar, een intelligente mafkees, een bedachtzame schreeuwer, een podiumschuwe polderpoëet, ex-nachtburgemeester van Tilburg, ex-striptekenaar, ex-schrijver, ex-webdeveloper, ex-vuilnisman, ex-kind en ex-volwassene, ex-burger, en kattenpapa van een Gentse terror kitten. Eerste Nederbelg die toetrad tot de Wolven van La Mancha. Maar is uiteindelijk niet zo van de collectieven. U treft hem uitsluitend in vrouwonvriendelijke omgevingen aan, en die nieuwe roman van hem komt ook nooit af. Werd al eens omschreven als "onbegonnen werk" door een prachtige blondine.

www.renevandensen.nl
Meer René op Facebook !