KutBinnenlanders.nl

Dag: 23 juli 2012

Cyclus

Voorgoed zwijgend
Drijft de rat in
Het water.

De buik omhoog
Een nieuwsgierige vlieg
Landt op hem
Kruipt wat rond
En begint zijn
Eitjes te leggen.

Zo valt er van alles
Wel iets te maken
De cyclus vind je overal.

Maar mijn hoofd staat
Niet naar zweverige zinnen
Over het wonder dat
Leven heet.

Ik denk enkel
Getver.

 

Zomergasten recensie: Henny Vrienten

Zomergasten 22 juli 2012

Henny Vrienten zanger en bassist van o.a. Doe Maar, geïnterviewd door een Vlaamse presentator: Jan Leyers.

‘Zomergazzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzz’ zei een vriend en gelijk had hij. Het was een slaapverwekkende uitzending. Op alle fronten (in de uitzending zelf maar ook op de site van de VPRO) wordt reclame gemaakt voor het Tweede Scherm, dat mij moet voorzien van aanvullende info. Net als vorig jaar ben ik van de nut ervan niet overtuigd. Alles wat ik verder wilde opzoeken heb ik uiteindelijk op eigen kracht moeten doen, gewoon via good old Google.

En zelfs dat hielp niet altijd. Zoals over de mededeling dat Doe Maar een beroep deed op inzendingen voor lyrics. Henny Vrienten kondigde aan dat iedereen een vervolg op de regel: ‘Op een dag komt de dag dat’ kon opsturen via facebook, twitter en website. Noem me een kluns, ik heb het nergens kunnen vinden. Blijkbaar ben ik de enige in heel Nederland, want volgens Henny worden er 1500 regels per dag opgestuurd, waartussen zeker bijzondere inzendingen. Zo vond hij er eentje zo geweldig dat hij dacht: “die moet erin”. Die bleek van Jan Rot te zijn. Vindt hij leuk.

Henny heeft een ipad maar hij twittert er niet mee. Ipads zijn blijkbaar heel handig voor muzikanten: je kan er je instrument mee stemmen, uiteenlopende muziekstukken afspelen en zelfs opzoeken: ‘Echt een uitvinding’.

Dan komt het eerste fragment: ‘La guerre du feu’, een film van Jean-Jacques Annaud. De presentator haalt Neanderthalers en Cro-magnons door elkaar. Henny corrigeert hem. Hij zegt dat de film Canadees is, wat mij verbaast want ik heb altijd gedacht dat die Frans was. Dat komt zeker doordat de regisseur een Fransman is. Maar inderdaad, de film is Canadees geproduceerd. Kijk, zo leer je ook wat, bij Zomergasten.

Zo leren wij (wij de niet fans, want de fans weten dat allemaal al lang) ook dat Henny Vrienten een Brabander is, die in Hilvarenbeek de eerste jaren van zijn leven heeft gesleten. Daarna naar Tilburg tot 34ste gewoond, en in 1984 naar Amsterdam verhuisd.

HV: ‘Voor de liefde’

JL: ‘Wilde de liefde niet naar Brabant? Toch gek dat Henny Vrienten waar ieder meisje voor naar Hawaï wil gaan naar Amsterdam moet verhuizen omdat zij niet naar Brabant wilt.’

HV: ‘Zo heb ik het nooit bekeken.’

Op de vraag ‘Hoe was het als Brabander in Amsterdam?’ wordt verder niet ingegaan. Wel over zijn beroep: ‘Ik vind het een redelijk abstract beroep “popster”. Je kunt er geen logische redenatie voor verzinnen. Ik vind het ridicuul ook. Het is niets. Leuk muziek maken met elkaar, platen maken, daar is niets leukers.’ Als kind wou hij missionaris worden. Hij ging er zelfs voor naar het seminarie, wat in het katholieke zuiden geen wereldschokkende stap was. Maar het geloof kwam maar niet: ‘Ik ben niet gelovig. Ik geloof niet in het hiernamaals maar in het hiervoormaals’. De priester wilde hem een banjo aansmeren. Henny hield voet bij stuk: banjo heeft geen sex appeal. Wist ie, als kind al. ‘Gitaar is djannnnnnggg en banjo is plonk.’ Hij kreeg een gitaar van zijn ma en ging op les bij ‘een boer in een rijtjeshuis’ waar hij ‘veel van geleerd heeft’. Hij vertikte het om liedjes na te spelen, ging steeds zoeken naar andere klanken. ‘Ik was toen al aan het componeren, maar dat wist ik niet.’

In de 80-jaren riep hij: ‘Mick Jagger is een geflipte ballerina’ en heeft dat geweten.

Zover gekomen weet je: Jan Leyers is oersaai. Alle mogelijk boeiende hints ploffen neer als zandzakken, en worden terstond begraven. Of misschien is het een omgekeerde chemie: dat het gewoon niet vonkt tussen die twee.

Het volgende fragment is de allereerste film die Henny in Hilvarenbeek op zijn zesde zag:

‘Feuerwerk/ oh mein papa’, een stukje van de koortsige droom van een meisje (een poepiejonge Romy Schneider) in een circus. Maar wat een eerste film om ooit te hebben gezien! Wat miet dat een indruk hebben gemaakt op die zesjarige ziel… Kijk, daarover had Leyers kunnen doorvragen áls hij die avond niet zoveel had gegeten.

Een cowboy jodelt bij het kampvuur en vervolgens zien we in Hey Hey Rock N Roll

de voorbereiding van een tribute voor Chuck Berry, een repetitie met Keith Richard. HV zegt van tevoren dat je niet zo met muzikanten om moet gaan. We zijn inderdaad getuige van een fikse ruzie tussen twee mega-ego’s. Aan het einde begrijp ik dat Henny het gedrag van Chuck afkeurde, die een notoire ruziemaker bleek te zijn geweest. Ik irriteerde me juist aan de neerbuigende toon van Keith Richards.

JL: ‘Hoe ben jij als je ruzie maakt?’

HV (voorspelbaar): ‘Ik maak geen ruzie. Ik zeg: “laten we daar later over hebben..” en dan hoop ik dat het later over is.[…] Een klein conflictje kan ik wel aan hoor Jan.’ Maar een klein conflictje ter plaatse uit zijn mouw schudden omwille van het kijkersgenot is Jan te ver gevraagd. Zandzak. Grond. Begraven.

Dan Atlantis, documentaire over Chet Baker “the great white hope of jazz”. Heel kort. Het tweede scherm geeft geen sjoegge. Gelukkig twittert Erik Lieshout, de maker van de documentaire, de link naar de hele film: http://www.outcastpictures.nl/nederlands/film11.html

JL: Chet Baker die uit zijn hotelkamer op de Prins Hendrikkande sprong. Maar nu ben ik zelf tweede scherm aan het spelen.’ Ennnn stop. Maar kom nou op met die smeuïge info!

Chet Baker: ‘Amsterdam is a city as if there is a party going on all year 24 hours a day‘. Nu gaat het gesprek over drugs. Of de Doe Maarders gebruikten. Ja dus,maar wordt niet gezegd wat. Twee vrienden van zijn Tilburgse jeugd zijn gestorven onder invloed omdat ze gekke shit uithaalden en een derde ging in een leeuwenkooi staan. Klinkt als LSD to me. HV rookte aanvankelijk wiet maar stopte ermee toen hij voor anderen ging componeren omdat hij ‘het er niet bij kon hebben’. ‘Je wordt er niet interessanter van.’

Henny ontpopt zich als een verwoede poëzielezer. Heeft ie geleerd op het seminarie. Schreef ook een gedichtenbundel: Zwaan Kleef Aan.

HV: ‘de sensatie van het uitgestelde begrip…’

JL: ‘dat klinkt als een coïtus interrumptus.’

HV: ‘je voelt in je tenen dat het prachtig is maar je weet niet waarom. Je leest het nog een keer en nog een keer en steeds kom je dichter bij de kern. Dat is een van de redenen waarom ik van poëzie houd. […] Poezielezen is een talent, vind ik. Er zijn meer dichters dan poëzielezers.’ Hij schotelt ons drie gedichten voor:

T.S. Elliots ‘Little Gidding’, een gezongen versie van ‘De mus’ van Jan Hanlo (’tjielp tjielp tjielp tjielp…’) en ‘Tyger’ van mysticus, poeet, tekenaar en rare man William Blake (1757-1827)

TYGER

‘Tyger! Tyger! burning bright
In the forests of the night, 
What immortal hand or eye 
Could frame thy fearful symmetry? 

In what distant deeps or skies 
Burnt the fire of thine eyes? 
On what wings dare he aspire? 
What the hand dare sieze the fire? 

And what shoulder, & what art. 
Could twist the sinews of thy heart? 
And when thy heart began to beat, 
What dread hand? & what dread feet? 

What the hammer? what the chain? 
In what furnace was thy brain? 
What the anvil? what dread grasp 
Dare its deadly terrors clasp? 

When the stars threw down their spears, 
And watered heaven with their tears, 
Did he smile his work to see? 
Did he who made the Lamb make thee? 

Tyger! Tyger! burning bright 
In the forests of the night, 
What immortal hand or eye 
Dare frame thy fearful symmetry? ‘

Geluiden zijn, het spreekt voor zich, belangrijk voor de muzikant. Bij de openingsscene van ‘Once upon a time in the West’, de spaghetti western van Sergio Leone op muziek van Ennio Moriccone, vraagt hij ons te letten op alle geluiden. ‘De geluiden zijn erg goed gedaan.’Had ik eerder wel opgemerkt, maar nu krijgen ze door die waarschuwing toch een extra dimensie, die geluiden.

Zingende Inuits, zingende pygmeeën…

HV: ‘Ik woon aan een grachtje, boten, vooral in de zomer, of huisvrouwen die denken je blij te maken met de zoveelste versie van [naam van een lied dat ik niet ken, oz] Ik hoor zoveel dat ik niet wil horen. Er is nu een naam voor… Zwerflawaai.’

Na het stukje uit ‘Coco and Igor’ dat de passionele verhouding tussen Igor strawinsky en Coco Chanel illustreert, een affaire die volgens HV enkel gebaseerd is op een gerucht, leren wij dat HV een fan is van Strawinsky. Met name zijn orchestratie luistert hij ‘met tintelende oren’.

HV: ‘In die film uit Strawinsky zijn emotie op de piano en zat zijn vrouw de partituur op te schrijven. Hij maakte zijn muziek met zijn handen, met zijn emoties. Ineens begreep ik het: ja, natuurlijk, zo maakte die man muziek, fysiek.’ Dat is koren op de molen van de ambachtsman die hij meent te zijn. (NB: HV componeert ook voor het kopersensemble van het concertgebouworkest “de beste muzikanten van de wereld”)

JL: ‘je zegt conflictvermijdend te zijn, maar kun je last hebben van een jaloerse bui?’

HV: ‘ik zou het wel voelen maar niet zo uiten. Ik ben niet een jaloers iemand. Ik ben pragmatisch. Als je vrouw het met iemand anders doet, dan houdt ze niet meer van je, simpel. Ik geloof niet dat ik een jaloers iemand ben, maar ik heb ook geen reden om het te zijn.’

De keuzefilm is de eerder genoemde meesterlijke ‘La guerre du feu’. De legendarische zoektocht van een stel homo erecti, met een verbluffende hoofdrol van Ron Perlman, die en passant leert een vrouw plezier te geven bij het neuken. Die sla ik over, want al drie keer gezien. Ik ben benieuwd wat de volgende aflevering van Zomergasten ons brengt. Ik heb deze uitgezeten omdat ik dat voor dit stukkie wel moest. Voor de volgende keer wil ik Jan Leyers adviseren om wat coke of speed te gebruiken. Of misschien voldoet een Red Bull. Als het maar iets oppeppends is. Ik hou Zomergasten anders het hele seizoen niet vol.

 

Een kleine geschiedenis (1)

Uit: Een broekzak vol rijst, ongewone verhalen uit Indonesië
Auteur: Theo Wilton van Reede
Het verhaal is wegens de grote lengte over meerdere afleveringen verdeeld.

ALOYSIUS BONTHAMER

Aloysius Bonthamer was een onkreukbare ambtenaar van een middelgrote gemeente in het zuiden des lands die zich afficheerde als Moderne Industriestad.
Hij neigde naar de middelbare leeftijd en kleedde zich even kleurloos als zijn karakter leek te zijn. Hij bekleedde een ambt waarin hij zich voornamelijk met cijfers bezig hield. Doordat hij ook het eigen leven cijfermatig benaderde, had hij een klein kapitaaltje opzij kunnen leggen.
“Bonthamer,” had zijn chef eens gezegd, “Bonthamer, koop toch eens een nieuwe bril. Het lijkt wel of je deze van de bedeling hebt gekregen!”
“Mijnheer,” sprak Bonthamer, die ook wel eens gedecideerd kon zijn, “deze nieuwe bril is al lang afgeschreven zodat ik er nu winst op maak.”
Inderdaad, Aloysius Bonthamer beheerde zijn leven zoals hij dat deed met de kas van zijn afdeling.

Nu leed Aloysius Bonthamer in stilte aan een gemis: hij was niet getrouwd. Dat was niet uit vrije keuze maar het was er gewoon nooit van gekomen.
“Geen vrouw heeft mij ooit gezien als de ridder op het witte paard,” had hij wel eens geantwoord op de voorzichtige vragen van collega’s. Die collega’s konden zich dat indenken.
Langzamerhand was dat gemis schrijnender geworden. Aloysius was uiteindelijk een gezonde man, zij het wat mager, en hij had zo zijn emoties. Met het stijgen der jaren voelde hij zich eenzamer worden.

Je zou het, gebaseerd op zijn optreden en voorkomen, niet zeggen maar Aloysius Bonthamer had wel degelijk zijn dromen.
Die dromen hadden hun wortels in het verleden, in de tijd dat hij nog onderwijs genoot van fraters en paters. Ooit was hij gegrepen geweest door de idealen der missie. Niet zozeer omdat hij de behoefte gevoelde een geloof uit te dragen maar meer omdat de verhalen over de wilde natuur, woeste beesten en heidense rituelen hem boeiden. Op school kon hij wegdromen bij de wandplaten van rijstvelden en inlandse markten. Behalve bij rekenen dan.
Als kind besloot hij daarom missionaris te worden, een voornemen waarop hij terugkwam nadat hij met een vriendinnetje voor het eerst de geneugten des levens had ervaren. Aloysius was toen al pragmatisch.
Het verlangen naar het exotische was echter gebleven, al bleef het jaren ondergesneeuwd.

In dat kader moet dan ook de beslissing van Aloysius Bonthamer worden gezien om naar Indonesië te gaan. Voor een vakantie.
“Doe eens iets wilds!”, had een collega gekscherend gezegd, er niet op voorbereid dat Bonthamer daadwerkelijk actie zou ondernemen.
Het ‘wilde’ van die beslissing had er niet zozeer in gelegen dat Aloysius naar een ver oord ging, maar in het feit dat hij daarvoor een niet onaanzienlijk bedrag uittrok.
Er lag aan zijn beslissing een aantal gevoelens ten grondslag.
Behalve het eerder genoemde verlangen was daar ook het feit dat hij zijn collega’s wel eens versteld wilde doen staan. Er was echter ook nog iets anders: noodgedwongen was Aloysius Bonthamer iemand die de katjes in het donker kneep.
Zoals gesteld: hij was gezond, eenzaam en een dromer over verre streken. En dus had hij er wel eens over gedacht een erotische reis naar Bankok te maken of gepeinsd over de bescheiden, intens mooie en exotische vrouw die hem zou willen trouwen. Hij had ze wel ontmoet; mannen die een Thaise, een Filippijnse of een Indonesische vrouw hadden meegebracht.
Dat leek hem wel wat.
Toch boekte hij zijn reis naar Indonesië vooral vanwege de sentimenten uit zijn jeugd.

Zijn jaren lang ondergeschoffeld gevoel voor avontuur kwam bij die boeking al meteen naar boven: hij liet de verzorgde groepsreizen voor wat ze waren en reserveerde in Jakarta slechts een kamer in het Kartika Plaza Hotel, waarvan men hem vertelde dat het vlak bij een grote doorvoerweg lag, hetgeen hem praktisch leek, omgeven was door clubs en restaurants, wat hem opwindend leek en vlak bij een aardig parkje, hetgeen hem goed leek voor meditatieve momenten.

Het hotel was groot, mooi en met zorg aangekleed. Het domineerde de omgeving. Aloysius Bonthamer, die het korte broektoerisme verafschuwde, voelde zich thuis temidden van de andere gasten. Hij voelde zich groeien toen een receptionist hem vertelde dat er zelfs wel eens een professor uit Leiden logeerde.
Aloysius voelde dan ook absoluut geen aandrang verder te reizen. Hij vond het best zo: een Bonthamer in een metropool in het verre Azië! Het leek hem of hij de gedachten van zijn collega’s uit de Moderne Industriestad kon voelen: “….. die Bonthamer, die doet dat toch maar …..”

De eerste dagen en avonden besteedde Aloysius aan het verkennen van de omgeving van het hotel en van de stad. Hij acclimatiseerde boven verwachting snel en had het naar zijn zin. Hij kon zich goed redden en sprak al gauw een klein mondje Indonesisch.

Toen kwam de avond die een absolute wending in zijn leven zou gaan betekenen.

Die bijzondere avond was er een van zwoel karakter. De warmte was blijven hangen, een halve maan hing als een schip boven de stad en Jakarta verspreidde met kracht vele geuren. Aloysius besloot een avondwandeling te gaan maken. Het parkje vlak bij, Taman Lawang, had hij nog niet bezocht en hij had gezien dat er langs de groene laan die er heen voerde aan de rechterzijde een lange rij eetstalletjes stond. Hij vond dat hij nu genoeg restaurants had gezien en wilde nu wel eens, temidden van Jakartanen, Jakartaans eten op Jakartaanse wijze.

Het zal rond een uur of acht geweest zijn toen Aloysius het hotel verliet en Jalan Sumenep in liep, de straat met de eetstalletjes. Het was zaterdagavond en dus druk. de stalletjes, lijkend op grote marktkramen met rijen krukken evenwijdig aan de toonbank geplaatst, hadden aan de voorkant grote zeildoeken naar beneden hangen waardoor je alleen maar achterwerken op krukken kon zien. De bovenlijven waren aan het zicht onttrokken. Op de doeken stond geschreven wat de betreffende kraam verkocht. Aloysius Bonthamer sprak nu weliswaar wat Indonesisch maar dat was ontoereikend om te kunnen lezen welk voedsel werd verkocht. Wel werd hem, tot zijn verbazing, duidelijk dat de stalletjes vrijwel allemaal hetzelfde verkochten.
Veel kans tot flaneren kreeg hij niet. Bij vrijwel elke kraam kwam iemand op hem afgestoven om hem dwingend uit te nodigen plaats te nemen. Aloysius hield het nog geen twintig meter vol de uitnodigingen vriendelijk lachend te negeren. Toen liet hij zich meetronen.
Hij nam plaats terwijl de andere gasten hem met onverholen enthousiasme aankeken. In hun overgulle lach stak iets van ‘wij onder elkaar’.

Morgenvroeg om 9u het vervolg van dit verhaal.

 

© 2023 KutBinnenlanders.nl

Theme by Anders NorenUp ↑