De avond uit
wemelt van de sportvissers.
Met gepaste camouflage
kleuren wachten ze
kijken ze
drinken ze
Ze zetten hun lijnen uit
Maar meestal
eindigt de avond
toch met een
dobber.
De avond uit
wemelt van de sportvissers.
Met gepaste camouflage
kleuren wachten ze
kijken ze
drinken ze
Ze zetten hun lijnen uit
Maar meestal
eindigt de avond
toch met een
dobber.
Uit: Een broekzak vol rijst, ongewone verhalen uit Indonesië
Auteur: Theo Wilton van Reede
Het verhaal is wegens de grote lengte over meerdere afleveringen verdeeld.
HERMAN SUGUIANTO
Herman Sugianto was geboren in een kerstnacht toen moessonregens dwars door het lekkende dak in dunne straaltjes op de buik van zijn moeder liepen. Zijn oma wist het nog precies en elk jaar met Kerstmis maakte ze weinig onderscheid tussen het Kindeke Jezus en haar kleinzoon. Eigenhandig had ze Herman ter wereld gebracht; een daad overigens die ze niet van bijzondere aard achtte.
Ze woonden nog steeds in hetzelfde krakkemikkige huisje van die bewuste nacht, al lekte het dak niet meer en waren nu hier en daar muren van baksteen die het gedek vervangen hadden.
Oma sliep in het bed van toen dat met haar antieke kledingkast het enige meubel van niveau vormde. Beiden waren, net als zij, overblijfselen uit de Hollandse tijd en met wat foto’s de enig zichtbare tekenen dat Oma ooit een grande dame was geweest, in het bezit van rijtuigen en paarden, een eigen zwembad en een stoet aan bedienden.
Herman was een van de jongste telgen van een oude Indische familie die al vele generaties op Java woonde. Zijn eigenlijke naam was De Boer maar na 1958, toen Hollanders en Indischen moesten kiezen tussen naar Holland vertrekken of Indonesiër worden, bleek het beter een Javaanse naam aan te nemen.
“Ja, lieve jongen,” placht Oma te zeggen als ze hand in hand op de rand van het oude bed heimelijkheden zaten uit te wisselen, “eigenlijk ben jij een De Boer, al verlangen tijdgeest en plaats soms van je dat de nadruk ligt op je Javaanse zijde. Vergeet nooit dat je evenzeer een De Boer bent. Een De Boer is een volhouder; een koppige, trotse volhouwer. Je vader is zo, je grootvader was zo en je overgrootvader ook.”
Oma kon de dingen mooi zeggen en dat was precies de reden waarom Herman, in tegenstelling tot zijn broers en zusjes, het Nederlands vrij goed beheerste want in de loop van de zestien jaren die volgden op die kerstnacht, had zich tussen Oma en Herman een nauwe band ontwikkeld. De gesprekken op de rand van het oude bed vormden er de hoogtepunten van. Oma had het meerendeel van haar acht kinderen naar Holland zien vertrekken: ze hoorde vrijwel nooit meer iets van ze. Ze was bij de drie kinderen gebleven die voor Indonesië kozen. “Die hebben mij het hardst nodig.”, had ze gezegd. Met haar kinderen was ze maatschappelijk mee afgezakt, want in de jaren vijftig was het tij niet gunstig voor de honderdduizenden die voor Indonesië hadden gekozen. Elke druppel Nederlands bloed werd tegen hen gebruikt omdat ze in de ogen van de politiek niet betrouwbaar waren.
Dat het Nederlands een verboden taal werd, had Oma veel verdriet gedaan.
“Ach, lieve jongen, wat was dat moeilijk. Oma heeft nooit anders gesproken dan Nederlands, behalve dan met de bedienden. Dat moest wel, vroeger, in de oude tijd. Voor ons Indischen was het niet makkelijk onder de Hollanders. Die discrimineerden heel erg. Dat was bij de wet geregeld. En als je dan ook nog slecht Nederlands sprak…. Je grootvader was een volbloed Hollander hoor, een echte De Boer, al was hij op Java geboren. Hij sprak ook Maleis en Javaans. Er waren niet veel Hollanders die dat konden. Die keken op die talen neer. Dat was ‘inlands’ vonden ze. En wat ‘inlands’ was, was niet goed. Verinlandsen, dat was erg, toen, in die tijd ….”
Ze slaakte op zo’n moment een diepe zucht terwijl haar woorden uitdreven op de warme lucht die in haar kamertje hing.
“Oma heeft veel meegemaakt,” dacht Herman dan, “eerst gediscrimineerd door de Hollanders, toen door de Japanners en daarna door de Indonesiërs. Kasian, aldoor maar in de hoek waar de klappen vallen.”
“Maar u heeft het toch ook goed gehad vroeger, Oma? Toen u dat grote huis had en paarden en bedienden?”
“Ja, lieve jongen, maar ik moest ook op de achtergrond blijven omdat ik een beetje bruin ben. Ik kon bij feesten niet altijd met Opa mee. Voor je grootvader was het niet zo goed, getrouwd zijn met een vrouw die een beetje bruin is…. helemaal niet zo goed.”
Dan zweeg ze even.
Om er ineens achter aan te zeggen: “Maar Opa en ik hielden heel veel van elkaar. Hij was een goeie man. Een echte De Boer!”
Zo had Herman, haast spelenderwijs, Nederlands geleerd. Niet omdat hij het zielig vond voor Oma dat haar andere kleinkinderen weinig Nederlands spraken, al konden ze veel verstaan, maar omdat het Nederlands de natuurlijke taal was tussen hen beiden als ze hand in hand op de rand van het bed zaten.
“Indonesisch spreken!”, had zijn vader altijd gezegd, “je woont in Indonesië, je bent Indonesiër, hier ligt je toekomst!”
En hij sprak uitsluitend in het Indonesisch tegen Herman omdat hij altijd dacht aan de tijd dat Nederlands een verboden taal was. “Je heet nu Sugianto! Herman Sugianto!”
“Je bent een echte De Boer!”, zei Oma en sprak vanaf zijn babytijd nooit anders dan in het Nederlands tegen hem.
Zo was Herman opgegroeid; Nederlands sprekend met zijn Oma, Indonesisch met zijn vader en Jakartaans met de andere kinderen uit de kampung.
Van discriminatie had hij nauwelijks iets gemerkt, al werd hij soms geplaagd. Want, hoewel hij een lief karakter had, kon hij soms uit de hoogte doen op school.
“Hollander! Hollander!” riepen de kinderen dan. Maar ze plaagden ook anderen. “Javaan!” scholden de Sundanezen. En “Sundanees!” scholden de Javanen. En allemaal werden ze geplaagd door de kinderen van wie de ouders en voorouders altijd al in Jakarta hadden gewoond en die Betawi spraken.
Zoals gezegd, Herman had een lief karakter. Hij was zorgzaam en hielp vaak met klusjes in huis. Hij was zacht, op het vrouwelijke af soms.
Zijn vader, een echte De Boer ook al heette hij nu Sugianto, zag het met lede ogen aan.
Al vroeg begon Herman zich goed te verzorgen, daarin gestimuleerd door Oma, die altijd met zijn nagels en zijn haar bezig was en zo handig was dat ze van lappen stof zelf mooie blouses voor hem kon naaien.
In zijn vroege jeugd leek hij nog een kacong onder de kakongs maar langzamerhand werd hij steeds vrouwelijker. Hij liet z’n volle haar groeien tot het in prachtige golven langs zijn gelaat viel. Hij manicuurde zijn nagels en zorgde er altijd voor wat geld bij elkaar te krijgen opdat Oma mooie kleding voor hem kon maken.
Toen hij zestien was, was hij al lang geen echte jongen meer. Zijn klasgenoten, die hem vroeger nog hadden geplaagd met zijn vrouwelijk voorkomen en optreden, hadden hem geaccepteerd zoals hij was, al deed een enkeling natuurlijk wel eens vervelend. Hij wist zelf heel goed wat en wie hij was en zag zichzelf als man én vrouw.
Alleen hoe het verder moest, dat was voor hem een beangstigende vraag.
“Oma,” zei hij op een middag toen er niemand anders thuis was en ze samen op de rand van het oude bed zaten, “Oma, ik kom dit jaar van school en ik weet niet wat ik moet gaan doen. Om door te gaan met leren, is veel geld nodig en dat hebben wij niet ……”
“Nee, lieve jongen, wij hebben maar weinig geld. Daarom heeft Oma altijd zelf kleding voor jou gemaakt. Oma heeft altijd geprobeerd mooie kleding voor jou te maken. Maar Oma wordt oud, ze kan niet zo goed meer zien en haar vingers doen al pijn van de reumatiek. Oma is ook al zo oud …. veel te oud ….”
Ze zweeg, de handen van haar kleinzoon in de hare. Ineens straalde ze iets verdrietigs, iets moedeloos uit.
gedek: wand van gevlochten bamboe.
kasian: je moet er medelijden mee hebben!
kampung: stadswijk.
Betawi: Jakartaans (vgl. Batavia).
kacong: katjong: (speelse) jongen.
Morgenvroeg om 9u het vervolg van dit verhaal.
© 2023 KutBinnenlanders.nl
Theme by Anders Noren — Up ↑
Reactietjes