Uit: Een broekzak vol rijst, ongewone verhalen uit Indonesië
Auteur: Theo Wilton van Reede
Het verhaal is wegens de grote lengte over meerdere afleveringen verdeeld. Dit is het slotstuk.
Herman deed het goed. Op zijn achttiende was hij een goed dameskapper. De vrouwen die in de salon kwamen, werden graag door hem geknipt. Behalve mooi, was hij immers ook zorgzaam. Ze wisselden vertrouwelijkheden met hem uit en gaven vaak wat extra.
Als Siti had hij een eigen stekje veroverd op Taman Lawang, onder een grote boom, vlak bij Jalan Sumenep. Het was een goed plaatsje. Klanten, vaak alleen het hoofd uit een raam stekend, bleven bij voorkeur uit het licht van de lantaarns.
Siti was populair geworden, zowel onder de klanten als onder de collega’s.
Ze woonde nog steeds bij Aminah en dat beviel haar goed.
Toen kwam de avond dat ze Aloysius Bonthamer ontmoette.
Omdat het nog vroeg was, had ze nog geen klanten gehad. Als eerste zag ze hem komen.
“Ihh, mager deze”, had ze tegen de andere drie gezegd. Ze giechelden veel onder elkaar.
“Ia, maar misschien is hij zwaar van het geld”, zei nummer twee.
“Als zijn zak maar zwaar is dan komt het geld van zelf”, voegde nummer drie er aan toe.
“Hij is van mij hoor, ik zag hem het eerst”, waarschuwde Siti.
“Ihh, vrije markt hoor!” reageerden de anderen.
Maar Siti was snel; ze had veel geleerd.
“Hello, my darling, where are you going?” Hermans stem was niet echt gezakt, hetgeen hem als Siti goed van pas kwam.
“Oh, baru deze”, zagen de anderen onmiddellijk.
Siti had het liefst vaste klanten. Daar kreeg je tenminste geen susah mee. Maar ja, het was zaterdagavond en ze had nog neits verdiend.
Zo op een kleine afstand leek deze buitenlander wel netjes.
“Come, why don’t you come and talk to us? Are you English, American?“
Het was een verrassing dat deze man een Hollander was. Die waren zeldzaam op Taman Lawang. Siti kende er maar één persoonlijk: een professor uit Leiden. Maar áls er een kwam, moest ze altijd aan de woorden van Aminah denken. Ook nu en ze probeerde hem middels een gesprekje vast te houden. Als een man doorliep, was je hem meestal kwijt als klant.
Deze Hollander had wel iets, al was hij wat mager. Hij maakte een verlegen indruk. Daar hield Siti van, van verlegen mannen. Hij had een beschaafd voorkomen en een even beschaafde stem. Maar hij maakte niet de indruk een man van de wereld te zijn. Dat betekende dat ze wat meer overredingskracht aan de dag moest leggen.
Ze merkte, gaande het gesprekje, dat ze hem wat bingung maakte. Daar moest ze mee oppassen want een man die bingung was, werd geen klant. Door hem wat geld te vragen voor het gesprekje, kon ze de rollen duidelijker afbakenen, gaf ze de man meer vrijheid en de rol als gespreksleider.
Siri vond het jammer dat hij uiteindelijk besliste door te lopen. De vijfduizend rupiah die hij haar gaf vond ze wat weinig. Maar ja, beter dan niets en ze wilde geen druk uitoefenen. Bovendien had ze een voorgevoel dat hij terug zou komen.
Ze hadden hun intieme momenten gehad, Siti en Aloysius, op het plekje bij de spoorbaan. Siti had extra haar best gedaan. Ze had het gevoel dat deze klant anders was dan de andere klanten. Hij was hoffelijk geweest en galant, iets dat Siti niet gewend was. Hij had haar niet behandeld als iemand die lager stond dan hij. Integendeel, hij maakte de indruk dat hij tegen haar opzag. Even had hij een arm om haar heen geslagen en dat gebaar en de warmte en het respect die daarmee werden uitgedrukt, hadden Siti geraakt.
Deze man was anders. Was hij misschien eenzaam? Kon zij een rol gaan vervullen? Had Oma, die inmiddels was overleden, misschien deze man naar haar toegestuurd?
Het waren deze gedachten geweest die Siti met meer dan gewone belangstelling hadden doen vragen naar zijn naam. En het waren daardoor geen financiële redenen geweest waardoor zij aandrong op een ontmoeting in zijn hotel.
Na het vertrek van Aloysius was Siti niet bij het park gebleven. Tegen haar collega’s, die er niets van begrepen dat zij op zaterdagavond al zo vroeg naar huis ging, had ze gezegd:
“Ach, ik ben moe. Het zal mijn maandstonde zijn.”
De banci’s proestten het uit.
Eenmaal thuis sprak zij met Aminah over Aloysius.
“Hoe nu, Aminah?”
“Jij zegt, jij vindt hem aardig.”
“Ia.”
“Jij zegt, hij behandelt jou goed.”
“Ia.”
“Jij zegt, hij wil jou weer zien.”
“Ia.”
“Nou, makkelijk! Proberen toch?”
“Altijd, Aminah, ik moet denken aan jouw woorden over trouwen met een Hollander. Wat als hij wil?”
“Wat ‘wat als hij wil’?”
“Aduh, Aminah, wat als hij ziet ik heb helemaal geen snee. Als hij ziet ik heb wat anders?”
“Ya, susah deze.”
“Ia. Hoe nu dan?”
“Wat als jij gaat als mooie Hermanto?”
“Jij bedoelt, gewoon, als ik, als Herman.”
“Ia.”
“Ik ben bang! Hoe dan als hij boos wordt?”
“Jij zegt, hij behandelt jou goed.”
“Ia.”
“Nou, proberen maar!”
Die nacht sliep Herman slecht. Er waren veel verwarrende gedachten. Hoe zou Aloysius reageren als hij zag dat zijn Siti geen meisje was? Hoe zou hij reageren als hij Siti als Herman zag? Zou hij hem dan ook mooi vinden? Ook lief? Hoe moest het gaan als hij deze man aan zich zou weten te binden? Herman was niet verliefd maar hij geloofde in de woorden van Aminah die altijd zei dat liefde moet groeien. Hoe zou Holland zijn? Zou hij wel kunnen wennen daar? Alles is daar zo anders, had hij gehoord. Maar in Holland is iedereen rijk. Hij kon dan geld verzamelen; sparen. Misschien wilde Aloysius later wel met hem in Indonesië wonen. Hoe moest het als hij deze kans niet aangreep? Hij moest toch ook aan later denken.
Ineens was het, tussen waken en dromen in, alsof hij Oma hoorde:
“Wees buigzaam, lieve jongen, geef mee met de wind. Slinger door van liaan naar liaan.”
En hij bedacht dat als hij over geld kon beschikken, hij een fatsoenlijk graf voor Oma kon laten maken met een mooie zerk er op. Want nu lag haar lichaam daar zo armoedig, met alleen een rand van stenen.
De volgende dag ging Herman niet naar de kapsalon. Hij was er te nerveus voor. Het was hem duidelijk geworden waar hij naar toe wilde werken. Aloysius leek een goede man. Herman zou proberen ook goed voor hem te zijn. Wie weet zouden ze wel heel gelukkig worden.
Hij probeerde verschillende combinaties uit zijn garderobe. Uiteindelijk koos hij voor de mooiste broek en de mooiste blouse die Oma had gemaakt. Hij had aldoor het gevoel dat zij in dit alles een rol speelde. Alsof ze hem de weg wees en Aloysius op zijn pad had gebracht.
Hij baadde wel drie keer. Aminah nam zijn haar onder handen, wreef het in met geurige olie en manicuurde zijn handen nog een keer.
Om drie uur ’s middags, twee uur voordat hij Aloysius in het hotel zou ontmoeten, zat Herman klaar. Gespannen.
“Ayo, ga maar,” zei Aminah, “ga jij maar wachen in de lobby daar. Daar is het koel. Hier is het zo warm. Jij transpireert. Straks krijgt jouw haar slierten.”
Om vijf uur zagen ze elkaar weer, Herman en Aloysius. En om zes uur wist Herman dat het goed zat.
In de weken die volgden, groeiden ze snel naar elkaar toe.
Verdrietig om wat hij achter liet maar ook nieuwsgierig naar wat ging komen, stapte Herman uiteindelijk, samen met Aloysius, in het vliegtuig naar Nederland.
EPILOOG
Aloysius Bonthamer en Herman de Boer, alias Herman Sugianto, zijn samen gelukkig geworden in Nederland, al bleef een deel van Hermans hart achter in Jakarta.
Herman aardde op zijn manier in de Moderne Industriestad, niet in het minst doordat er overal kleine stukjes Indonesië zijn.
Aloysius ging vroegtijdig in de vut. Hij kon het zich permitteren.
In de jaren die volgden, groeide een relatie waarin aandacht en zorgzaamheid overheersten. Van tijd tot tijd gingen ze naar Indonesië en ontdekten samen het land. Immers, geen van tweeën was, toen ze elkaar leerden kennen, ooit buiten Jakarta geweest.
Ze zijn tien jaar bij elkaar geweest. Toen overleed Aloysius na een ziekbed van een half jaar, voorbeeldig verzorgd door Herman.
Herman keerde terug naar Indonesië en had ruim voldoende geld om een restaurant te beginnen waarin de Hollandse keuken voortreffelijk werd gepresenteerd: van boerenkool tot bitterballen.
Aminah leidde mede het restaurant, achter de schermen. Soms ook er voor want op vrijdag- en zaterdagavond zong ze Hollandse liedjes bij de piano. Met succes.
Oma kreeg een prachtig graf.
En Hermans vader zei, toen hij voor het eerst het restaurant bezocht: “Je bent tóch een De Boer, al heet je dan nu Sugianto.”
Uit zijn toon klonk de vraag om vergeving.
Reactietjes