Fragment uit een work in progress verhaal van René van Densen, dat mogelijk nooit af gaat komen, hem kennende. Kan dus geen kwaad om hier een stukje van te publiceren.
Rik keek verwilderd om hem heen en zag niets dan actieloosheid. Stekende, bloedeloze passiviteit die de haren op zijn armen overeind brachten. Zenuwachtig stak hij zijn pink in het gat op de elleboog van zijn colbertje. Dol was hij op dat gat, alsof de simpele slijtage een statement was tegen de wereld. De wereld kon geen slechte plaats zijn, zolang niemand hem dwong dat gat op te geven.
Hij trok het meisje naast hem naar hem toe, maar ze gromde afkeurend. “Laat me met rust, Rik, ik heb hier vanavond geen zin in, okee ?” Haar vingers klemden om haar glas dat nog voor driekwart met het nieuwste hippe mixdrankje gevuld was, en Rik had geen trek om het kleverig zoete goedje in zijn gezicht te krijgen. Morrend strekte hij zich uit over de bar en legde zijn oor tegen het hout, hopend de zee te kunnen horen. Het heerlijke, verkwikkende geruis van golven, dat had hij nodig. Of eigenlijk wist hij niet echt wat hij nodig had op dit precieze moment. Hij schoot weer rechtop op zijn kruk, en draaide zijn hoofd wild in het rond. Aan het eind van de bar trof zijn oog een deerniswekkende gestalte. Deernis, verrukkelijk, dát was wat hij zocht vanavond ! Hij drukte een vluchtige kus op het meisje haar wang – een grommende kreun was zijn wisselgeld – en haastte zich Deerniswaarts.
Hij zette zich op de kruk naast de Deernis en wenkte de barman met twee vingers. Vervolgens keek hij naar zijn buurman en wees naar het meisje.
“Zie je dat meisje ? Zij heeft mij zojuist afgewezen.”
De Deernis haalde zijn schouders op en zei niets, ook niet toen Rik hem een bier toeschoof.
“Ik ben dol op afwijzingen. Kan er niet genoeg van krijgen. Ik verzamel ze.”
“Je verzamelt afwijzingen ?”
“Zeker ! Ze prikken, ze steken, ze jeuken. Héérlijk. Afgewezen worden is voelen dat je leeft. Ik probeer het hele jaar afgewezen te worden. Op zoveel mogelijk. Ik solliciteer naar banen waar ik in de verste verte niet voor in aanmerking kom, ik vraag bedrijfsleningen aan voor ieder idioot idee dat me te binnen schiet, ik probeer in mijn meest versleten kleren nachtclubs binnen te komen. Gemiddeld zit ik nu op zo?n acht afwijzingen per dag, en dat moet nog omhoog.”
“Je kunt er blijkbaar geen genoeg van krijgen.”
“Ik ben bezig met een boek over afwijzingen. Mijn hoofdpersoon wordt ook systematisch op alles afgewezen. Het gaat over het taboe van nergens bij horen.”
“Je bent schrijver ?”
“Ik klooi een beetje aan met teksten en zo. Ik hoop eigenlijk dat het boek uiteindelijk net zo veel afwijzingen van uitgeverijen oogst als er in voorkomen. Dan zet ik het op de achterkaft en breng ik het zelf uit.”
“Grappig. Proost.”
“Proost.”
Ze klinkten de glazen en dronken een goede slok. De Deernis staarde wat voor zich uit, en keek toen schuin naar Rik.
“Het taboe van nergens bij horen ?”
“Pardon ?”
“Je had het over ‘het taboe van nergens bij horen’. Is dat echt een taboe ?”
“Maar natuurlijk ! De westerse mens heeft een ontembare kluitjesdrang. We willen bij familie horen, bij vriendengroepen, bij onze collega’s, bij een politieke stroming, bij andere aanschaffers van ons automerk. We roepen om het hardst dat we een hekel hebben aan hokjesdenken, maar dat is ook maar een poging om in dat hokje te kunnen passen. De mens wil aansluiten, de cohesieve driften in zich de vrije loop laten.”
“Hoezo wil de westerse mens dat dan ? Dat aansluiten bij van alles ?”
“Wel, het meest voor de hand liggende antwoord is natuurlijk veiligheid. Het overlevingsinstinct, de groep die minder snel aangevallen wordt door roofdieren dan een individu. Maar ik denk dat het véél meer nog te maken heeft met dat we iets willen nalaten. Een kanalisatie van voortplantingsdrang – het is niet genoeg om zelf kinderen op de wereld te willen schoppen, nee, we moeten ook in de herinneringen van anderen bewaard blijven.”
“Ja, ja. Of zelfs iets tastbaars achterlaten, zoals, ik noem maar iets, een boek.”
“Auw, touché ! Scherp, scherp. Ik mag jou wel, mijn beste. Ik was even teleurgesteld in je dat je dit gesprek niet afwees, maar die was raak. Hoe heet je, beste man ?”
“Bram.”
“Dag Bram, ik ben Rik. En in lijn met de kennismakingsprotocollen: wat doe je zoal, Bram ?”
“Voor werk ? Niets interessants.”
“En buiten je werk ?”
“Ook niet echt. Ik ben niet echt zo bezig met, hoe noemde je dat ook alweer, de kanalisatie van het voortplanten. Zou het wel willen, maar het komt er maar niet van.”
“Wat komt er niet van ? Ben jij ook schrijver ?”
“Nee, maar het lijkt me wel wat als ik het zou zijn.”
“?Schrijven is het makkelijkste wat er is ! Bram, Bram -“
Rik pakte Bram bij de schouders en keek hem zo serieus mogelijk aan.
“Jij moet me iets beloven, Bram. Niet voor mij, maar voor jezelf. Dat als jij zometeen dit biertje op hebt, dat je direct, linea recta, subito, zonder omhaal naar huis gaat, en je pen, papier, typemachine, computer, wat je ook hebt, tevoorschijn haalt en zonder nadenken begint met schrijven.”
“Schrijven ? Wát schrijven ?”
“Het eerste wat je te binnen schiet ! Begin gewoon met een beetje ongewone zin en laat dat in je hoofd verderkabbelen terwijl je zonder haperen doortikt. Gewoon tikketikketikketikke ratel ratel ratel alles wat je maar te binnen schiet. Je kunt er altijd later weer dingen uit halen, of zelfs de hele boel wegsodemieteren. Maar schrijf, Bram, schrijf ! Je leeft maar een keer, en volgens mij zitten er minstens driehonderd romans in jou.”
“Je kunt me wat, met je schrijf, schrijf. Zo makkelijk is dat niet ? begin er maar eens aan.”
“Ja kijk, dáár gaat het dus bij zoveel mensen mis ! Wel willen maar niet genoeg om het zelfs maar te probéren. Alsof je er meer dan een beetje tijd op te verliezen hebt. Gewoon gaan zitten en voor jezelf zien of die rare droom nog een beetje ergens op slaat. Of je ’t kunt. Dat ga je nooit ontdekken zonder het gewoon te doén !”
Bram mompelde iets van “Ik zit hier goed,” en bestelde met een aangeschoten zwaai van zijn vinger nog twee bier.
“Wrijf in je ogen.” Dat schoot er door mijn hoofd. De stralende, jonge ogen op het hoofdkussen naast me keken me vragend aan toen ik aan deze drang gehoor gaf. “Is dit strikt gezien wel ethisch,” vroeg ik haar, “zo het bed in duiken met een klant van je?” Een charmante glimlach onttekende zich tussen de weelderige blonde krullen. “Ach, je bent ten eerste al niet echt een klant van me,” giechelde ze, “je bent tenslotte maar een oefenmodel, en ik slechts een kapster in opleiding. Maar zelfs los daarvan, lijkt me er niets mis mee? Er is volgens mij niet echt een beroepsethiek onder kapsters dat je niet met een klant naar bed zou mogen. Hoe zouden we anders ooit interessante mannen als jij kunnen strikken?”
Bram staarde naar wat hij ingetikt had en liet een dronken boer. Terwijl de bittere smaak van halfverteerd bier zijn mond vulde, kregen ook zijn worden een vieze bijsmaak. Gatverdamme, wat een brol. “Wilt u de wijzigingen in Nieuw Bestand opslaan?” vroeg het scherm hem toen hij wou afsluiten. Vastbesloten om later opnieuw te proberen, klikte hij nee, drukte hij het scherm uit, en kroop in zijn bed. Zijn gesloten oogleden brachten zoete duisternis met het zeurend besef dat die van korte duur zou zijn.
Geef een antwoord