Niets bleek het meer te doen. Dat was de constatering waarmee Johan zichzelf en de lezer drie alinea’s bespaarde. Toen hij bemerkte dat de schrijver in een luie bui dit ook overwoog, ging hij op zijn strepen staan: schrijven moet je, lambal. Som het allemaal maar eens op.
Bij het opstaan had hij koffie gemorst. De kruimeldief gaf echter geen teken van leven meer. Te lang niet in de oplader gehangen, stom. Echter had ook zijn waterkoker het begeven. Om iets dat de schijn van oploskoffie, toch al een armzaligheid, te kunnen brouwen, probeerde hij er dan maar warm kraanwater bij te doen. Maar ook de geiser deed niets meer. Kapot. Verdorie, wat een dag, nu al. Hij zocht zijn mobiel om een reparateur te kunnen bellen. Batterij leeg. Waar hij de oplader het laatst had gelegd, mocht Joost weten. En Joost kon hij nu niet bellen.
Vermoeid zakte hij in zijn stoel, die vervaarlijk kraakte. De TV ging niet aan. Gefrustreerd sloeg Johan tegen de afstandbediening. Ook al een lege batterij. Met een zucht kwam hij overeind en sjokte naar de televisie. Het lichtje brandde naast de aan/uitknop, maar het scherm gaf geen teken van leven meer. De moderne wereld spande tegen hem samen deze ochtend, dat was duidelijk. Zijn laptop stond op zijn bureau, maar die durfde hij al niet meer open te klappen. Dan maar geen koffie of elektronische beeldinformatie. Een fietstocht, dat zou hem deugd doen.
Voor het verlaten van zijn huis, trok hij handschoenen aan. Een vervaarlijke krak en de rechterhandschoen was meer vinger dan stof. Zucht. Ook een schoenveter brak. Met de korte eindjes maakte hij de best mogelijke behelpknoop. Achter het huis stond een lekke band met een fiets eraan. De voetenwagen dan maar. Zijn schoenzolen voelden ook niet betrouwbaar meer, dus kneep hij zijn ogen toe en probeerde dat te negeren.
Wanneer de luie lezer Johan weer aantrof na al deze ellende, stond hij voor de poort. Of die wou openen, durfde hij niet meer te controleren. Het leven zat op het laatste streepje. Geen weg vooruit en geen weg terug.
Reactietjes