Onverwachts en ongeduldig klopte hij vanochtend aan mijn deur. Terwijl ik de slaap uit mijn ogen wreef, haalde ik de deur van het slot. Ik liet hem binnen en bood hem een plaats op de sofa. Zelf pakte ik een stoel.
Hij was weinig veranderd. Het kleine aandoenlijke groene monstertje sprong op de bank. Hij had grote ogen, alsof hij continue van alles schrok wat hij zag. Als je goed keek las je ontzetting in zijn ogen. Pijn, verdriet, frustratie lagen allemaal vrijwel aan de oppervlakte. Door zijn ronde lijfje leek hij net een balletje en daar onder 2 voetjes met hele lange tenen.

“Wil je koffie, Pablo?” Zonder op zijn antwoord te wachten, liep ik al naar de keuken. Pablo stak ondertussen zijn verhaal af. Verontwaardigd en vol zelfmedelijden. Ik luisterde naar hem, knikte af en toe. Maakte instemmende geluiden: “hmm-mm!” Ik schonk hem mijn meest begripvolle glimlach. Niet te overdreven natuurlijk. Hij moest niet het idee krijgen dat ie uitgelachen werd. Dat zou zijn wanhoop en gevoel voor drama alleen maar erger maken.

De behoefte hem uit te lachen voelde ik ook bij lange na niet. Hoe lang was het geweest? Een jaar of 8? Of waren er intussen al 10 jaar verstreken? Een lichte blijdschap maakte zich van mij meester. Alsof je een goede vriend terugziet, waarvan je dacht dat het contact nooit meer hersteld zou worden. Had ik hem werkelijk gemist? Dat was een bizarre ontdekking.

Pablo was nooit een vriend geweest in mijn beleving. Hij was me tot last geweest. Hij had een mooie relatie verziekt met zijn wantrouwen en controledwang. Toch heette ik hem na al die tijd welkom in mijn huis. Liet ik hem honderduit vertellen. Liet ik hem met zijn lange, ietwat smerige tenen op mijn salontafel rusten. Toen ik hem een voetenbadje voorzette, een oude ovenschaal, slaakte hij een diepe zucht.

“Ik heb je gemist, Pablo.” Hij keek me verbaasd aan. “Ik meen het, Pablo. Het werd me duidelijk op het moment dat je aanklopte.” Zijn ogen werden nog groter, het normale theekopjes-formaat, leek nu wel de grote van soepkommetjes te worden. “Ik heb je 10 jaar geleden, gehaat, vervloekt, glashard afgewezen. In volle overtuiging dat dat de enige manier was om met je om te gaan. Daarna was je weg en dat was zo gek.”
Pablo trok één van zijn donkergroene wenkbrauwen op. Hij leek moeite te hebben me te geloven. “Jouw afwezigheid maakte dat ik besefte hoe hard ik je nodig heb. Titus en Nero komen hier langs met hun boosheid en verdriet. Door hen voel ik me kwetsbaar, klein en onbelangrijk. Maar er heerst ook een gevoel van onverschilligheid. Het interesseert me niet genoeg.”

“Wat bedoel je dan?” Wilde Pablo weten, terwijl hij zijn schone tenen op een handdoekje zette. “Ik bedoel dat nu ik jou zie, dat ik weet dat het me weer interesseert. Dat ik een sprankje hoop voel. Een uitweg zie uit de allesoverheersende onverschilligheid. Ik heb je nodig om te weten dat ik om iemand geef, misschien wel van iemand kan houden. Ik heb je nodig om te weten dat iemand me voldoende interesseert, dat ik bang kan zijn die persoon aan een ander kwijt te raken.”
Pablo kreeg een voorzichtige glimlach op zijn gezicht. Het zag er griezelig, bijna krankzinnig uit. Een glimlachend groen monstertje, met grote ogen. De glimlach kwam echter uit een goed hart. “De vuiligheid en drama, daar kan ik wel zonder,” zeg ik met een knipoog. “Maar weet dat je welkom ben om terug te komen. Bedankt voor je bezoek, Pablo!” Het groene monstertje zwaaide met zijn knokige handjes toen hij langs het raam liep, de straat uit. Het leek zelfs even of hij een beetje begon te huppelen, voordat hij de hoek om ging.

 
J. Honeybee Sugarlove
J. Honeybee Sugarlove
Opnieuw geboren in dit leven.
Vervluchtigd in de tijd.
Zonder zorgen weer begonnen.
En ook belangrijk,
zonder spijt.

Met plezier,
nochtans te over.
Denk ik voor nu een keer
aan mij.

Geloof maar wat je wilt geloven!

Verdwaal ik? Zwerf ik?

Vogelvrij!