Hij neemt een diepe, bedachtzame trek van zijn sigaret. Ik wacht, hangend aan zijn lippen. Hij staart in het oneindige. Tikt dan zijn sigaret af op de asbak en duwt direct zijn vingertop in de smeulende as. Een geur van brandend vlees kruipt mijn neus in terwijl hij vlug zijn vinger afsabbelt. Hij slikt de as door. “De as, dat ben ik,” verduidelijkt hij me.
Ik ben bij de Zelfrecyclaar thuis. Dé Zelfrecyclaar. “Eeuwen hebben de mensen gezocht naar het geheim van de onsterfelijkheid,” steekt hij traag van wal. “Ik ben daar echter al van jongs af aan mee bezig. Ik ben aldoor ik. Nu ben ik alwéér ik. En nu ben ik ook weer ik. Meer kan ik ook niet zijn, en meer moet ik niet zijn.” Hij veegt wat speeksel van zijn lippen en zuigt het van zijn vinger. “In doorlopende zelfrecyclage heb ik mijn eigen onsterfelijkheid.”
Lang blijft het stil. Ik durf niets te vragen en staar hem vol ontzag aan. Wederom traag vertelt hij verder. “Er zijn natuurlijk enkele mensen op het juiste pad. Mensen die hun eigen urine filteren en drinken. Mensen die schilfers van hun eigen huid bewaren. Maar dat zijn de amateurs. Ik neem het tot het uiterste. Alles aan mijzelf, wordt opnieuw aan mijzelf toegevoegd. Geen DNA wordt verspild, geen voedingsstof verlaat mijn systeem.” Hij laat een boer die hij vangt in zijn handen en diep terug inademt.
Ik vraag voorzichtig hoe hij hiermee begonnen is. “Als kind heeft iedereen de zelfrecyclage onbevangen al in zich. Het ultieme belang alles van jezelf te bewaren. Kinderen eten hun eigen neuspulksels op, proeven hun uitwerpselen. Dat wordt door de maatschappij afgestraft, er wordt het kind meteen geleerd dat dit verkeerd is. Zo groeit het in een nauwer en nauwer wereldbeeld op, waarin al het eigene viezer en viezer beschouwd wordt. Tot men zich in het uiterste van hun vezels schaamt voor de eigen lijfelijkheid. Men verdoezelt lichaamsgeuren -” demonstratief ademt hij luid en intensief de geur onder beide oksels in “- met chemische, onnatuurlijke verbloemingsmiddelen. Verbloeming, godbetert. Zelfs het woord moet de schijn van natuurlijkheid mee hebben. Terwijl het bijna niet onnatuurlijker kan dan van je eigen lichaam vervreemden. Seks, dat is ook zoiets dat als vunzig beschouwd moet worden. Als een soort taboe, of iets met schaamte omwikkeld.” Hij haalt miskennend zijn neus op, plukt vervolgens een neushaar en steekt die in zijn mond.
“Als Zelfrecyclaar probeer ik zo puur mogelijk te blijven. Ik poets mijn tanden met mijn eigen urine, ik was me met opgevangen zweet. En dit,” – hij vouwt een prop gebruikt toiletpapier open – “ook dit ben ik, hè.” Hij smeert de bruine veeg in het papier uit over zijn haar.
Ik durf niets meer. Besef me in het aanzicht van De Zelfrecyclaar hoe verpest door de maatschappij ik ben. Ik durf hem geen hand te schudden. Het lijkt me vies. Met het schaamrood op de kaken knik ik maar dat ik ja, het begrijp.
“Uren kan ik sabbelen aan een mondwondje en zo mijn plaats in het universum overpeinzen. Het gevaar daarbij is dat je voorbij het zelf gaat. Als je meer probeert te zijn dan jezelf, ga je ook buiten jezelf. Is je zelf ook ineens niet meer voldoende, en te klein, en dat is maar een kleine stap weg van het lijfelijke zelf vies vinden. Ik bewaak dat nauwkeurig. Ik heb ook wel eens nagedacht over upcycling. Dat je van iets dat eerst één iets was, een beter ander iets probeert te maken. Maar daar ben ik snel van afgestapt. Het echte antwoord voor de mensheid zit hem in de zelfrecycling. En ik verwacht voorgoed te leven op deze manier. Niets gaat verloren.”
Hij snorrrt met zijn neus en verslikt zich. De Zelfrecyclaar begint te hoesten. Speekseldruppels vliegen in het rond. Ook in mijn gezicht. En plots staat zijn gezicht vol paniek. “Help mij !” roept hij geschrokken uit. “Help mij de druppels terug te krijgen !” Verwoed likt hij over tafel. Ik voel de druppels op mijn gezicht als radioactieve hete kolen. Ik ben bang dat hij mij gaat likken. De Zelfrecyclaar stinkt enorm. Ik spring op uit mijn stoel en ren de gang in, het huis uit. Uit zijn raam roept De Zelfrecyclaar me na. “Houdt de dief ! Breng mij terug, smerige dief ! Ik pak je !”
Bij de eerste beste McDonald’s duik ik het toilet in en veeg ik zeker dertien keer mijn gezicht af. Ik spoel het papier door.
Otto loopt langs een park dat volzit met junks. Van heinde en verre stromen ze de verzameling kreupelhout binnen om er de junk uit te hangen. Lekker op een bank liggen en gezellig wat verdwaasd rondzwalken, onsamenhangende zinnen mompelend met veel consumptie. Wat een losers. Otto snapt niet dat iemand nog junk wil zijn. Die hele look is al tijden uit. Vroeger ja was het in om als rafelige straathond met gordelroos rond te darren. Maar wie, met ook maar een greintje fashion sense, loopt er nu nog rond als uitgemergeld karkas met ogen op stokjes. En die junks doen alsof het helemaal hip is. Hipper dan een indianentooi. Hipper dan Ralph Inbar. Hipper dan Iran. Ja, zelfs hipper dan loloballen.
Ooit, toen Otto nog volop aan de dope zat, was er niets hippers dan dat natuurlijk. ‘In zekere zin heb ik de weg geëffend voor vele generaties succesvolle drugsgebruikers,’ vindt Otto, de niet onaanzienlijke president directeur grootaandeelhouder van Bananarama Consultancy worldwide unlimited bv. Maar denk je dat ik daarvoor een beetje erkenning krijg, welnee. De hele drugsscene heeft bij mij afgedaan.
In plaats daarvan houdt hij zich tegenwoordig liever onledig met het schrijven van bestsellers en natuurlijk loloballen. Het schrijven van bestsellers als ‘534 tinten bruin’, ‘Wie weet hier de weg naar Hamelen’ , ‘Moeder staan de capucijners al op?’, ‘Koko’s avonturen met Pong’ en niet te vergeten ‘Wie nee zegt moet B doen’, kan Otto in principe gestolen worden, maar het loloballen heeft zijn hart veroverd. Een dag niet gelolobald is in feite een dag niet geleefd, zo vindt hij tegenwoordig. ‘Ja. Ja, ik ben een loloballer en ik geneer met niet om dat hier te erkennen! De open lucht, de sensatie van het stuiteren en het gefluit van het verend plastic; wie laat zich door dit avontuur niet overweldigen.’ Nee, je kan Otto veel verbieden maar niet het op en neer hoppen op zijn oude vertrouwde lolobal die de naam Ineke draagt. Waarom, dat weet alleen een echte loloballer. Otto is nu al zijn invloed aan het gebruiken om de edele lolobalsport op de spreekwoordelijk kaart van de spreekwoordelijke wereld te zetten. Iedereen mondiaal aan de lolobal, zo is wellicht Otto’s stellige doelstelling. Wanneer iedereen zou loloballen, dan zou de wereld eventueel een stuk gezelliger plek zijn om in rond te hangen, zo mijmert hij. ‘Nee, de lolobal, moet en zal deze aardkloot stormenderhand veroveren of mijn naam is niet meer Otto maar Marie-Francine du Mouton. En aangezien hij dat wel is en niet Marie-Francine du
Mouton, zal het zo geschieden!’ schreeuwt hij zo hard over straat dat de junks de bosjes in vluchten. Dus is Otto nu in alle stilte en het diepste geheim bezig het loloballen tot Olympische sport te katapulteren. ‘Want als het harlopen voor Saharanegers en linkshandig bellenblazen op de Olympische spelen is toegestaan, dan zeker ook een verfijnd spel als het loloballen.’ Links en rechts is Otto nu druk aan het masseren, omkopen, chanteren, bedreigen, manipuleren en molesteren geslagen om de lolobal de exposure te bezorgen die de nobele plastic bal zo node verdient. ‘Erkenning, respect en een gezonde dosis angst voor de lolobal moeten er komen en wel verdomd snel of al die IOC-maffiafiguren zijn nog niet jarig. Sterker nog, die krijgen hun trekken thuis als ik eenmaal klaar met ze ben. Wat denken ze wel, een beetje pochen met Saharanegers op schoenen en de lolobalsport in de spreekwoordelijke kou laten staan, over mijn dode lichaam zal dat zijn.’ Zo is er een grote dwarsligger in de vorm van IOC-lid Willem Alexander die maar niet wil begrijpen dat de loloballerij vrij baan moet krijgen omdat anders Otto zich niet meer zo senang voelt. Meneertje de Kroonprins geeft de voorkeur aan het dwergwerpen als nieuwbakken Olypmische sport, maar dat zal Prinsje Pils niet lukken. De komende weken is Otto van plan stelselmatig ondeugende kiekjes van W-A met gepoederde dwergvrouwtjes te lekken, net zo lang tot die royale vetkwab snapt wie hier de nieuwe spreekwoordelijke sheriff in het dorp is. De boodschap mag duidelijk zijn, bromt Otto. ‘Iedereen die tegen is, moet aan de kant of hij wordt overreden door lolobaltrein. Tjoeketjoek! Iedereen met een geldig plaatsbewijs moet nu opstappen en wie niet mee kan blijft achter, maar de loloballerij zal op tijd op het perron aankomen, daar kun je spreekwoordelijk vergif op innemen!’
© 2023 KutBinnenlanders.nl
Theme by Anders Noren — Up ↑
Reactietjes