Laat ons gaan, mijn vriend, mijn held, mijn broeder! Wij zullen verse broden stelen op de markten, en vluchten door de warme stegen vol mensengedruis. Laat ons gaan, en vanaf de stoffige trappen van kathedralen de stadsmeisjes nakijken. De nacht ten dans vragen, en op de muziek uit open lichtvensters weggevoerd worden, naar de velden, naar nieuwe dagen, naar tempels in orgelspelende wouden. We moeten reizen. Waar is het grote vuur? Waar ligt de rechtvaardiging voor ons solipsisme? Wij zullen rennen, mijn kameraad, mijn koning! Kinderen zijn wij nog, met onze broze eierschaalschedels, en ons vlees dat te zacht is voor vreemde klimaten. Wij moeten leren om held te zijn, dwaas te zijn, in leven te zijn! Natuurlijk zal onze tabak naar thuis smaken. Natuurlijk zullen wij van de heimwee eens huilen, in stationsgalerijen onder de blauwe schemering. In onze vieze kleren, in onze bezeten dagdromen. Maar er zullen treinen komen, er zal liefde zijn, en leven! Steden zullen branden aan de horizon! Wij zullen soldaten worden, in duizenden wereldoorlogen! Wij tegen de wereld! De wereld, mijn zoon, wil ons bloed. Laten wij het haar geven!
Reactietjes