KutBinnenlanders.nl

Auteur: Thomas Maarten van der Zwan (Page 1 of 2)

T.M. van der Zwan (10 augustus 1986) is schrijver van songs, korte verhalen en novelles/romans. In 2008 verscheen zijn debuut, de novelle ‘Een avond in Amsterdam’, in 2009 werd hij Tilburgs Dichttalent. Sindsdien worden zijn korte verhalen en gedichten regelmatig op sites (Gebroken pennen, Kutbinnenlanders) en in tijdschriften en bloemlezingen (Een blijvend souvenir van uitgeverij Aquazz, Aardige jongens) gepubliceerd. In 2011 is hij vooral druk met zijn band The Yonderlings, en werkt hij aan een nieuwe roman.

De spiegelkoepel

De sjamaan van de stam keerde terug uit de bergen na veertig dagen vasten en mediteren. Hij nam op de rug van zijn ezel een koepel van spiegelglas mee. 

In een visioen had de sjamaan namelijk een stem gehoord die hem zei deze koepel op het plein van het dorp te plaatsen, opdat alle stamleden zich eromheen konden verzamelen om zich als één stam gereflecteerd te zien.

Met veel eerbied werd de oude man onthaald. Al gauw werd het een ritueel binnen het stamgenootschap, om op speciale dagen in een kring rond de spiegelkoepel te staan.

Op een dag, reeds vele generaties na de dood van de oude sjamaan, kwam er een reizende koopman langs in het dorp. Hij stalde zijn waar uit op het plein, en verkocht sieraden en kleden aan de vrouwen. Toen viel zijn oog op de glazen koepel. Hij vroeg het stamhoofd waartoe deze diende, en het stamhoofd legde hem het ritueel uit.

‘U zou de spiegelkoepel kapot moeten slaan,’ zei toen de koopman tegen het stamhoofd, ‘dan kunt u de losse scherven aan elk stamlid apart verkopen, en kan men thuis in de spiegel kijken, in plaats van dat men alsmaar op het dorpsplein moet opdraven. Hoeveel leden telt uw stam?’

‘Maar liefst duizend leden, beste koopman,’ antwoordde het stamhoofd.

‘Zou u er bezwaar tegen hebben, O stamhoofd,’ vroeg de koopman, ‘als ik met deze hamer de koepel in precies duizend stukken sloeg? Dan verkopen wij deze voor een kleine prijs aan ieder stamlid, en delen we de winst!’

Het stamhoofd had wel oren naar dit plan, en aldus geschiedde. Met een ferme klap sloeg de koopman de spiegelkoepel kapot in duizend scherven. Hij verzamelde deze en stalde ze uit in zijn kraam.

De stamleden maakten eerst bezwaar. ‘Waar is onze spiegel gebleven? Wat heeft u ermee gedaan!’ riepen zij in koor. Maar toen de koopman uitlegde dat ieder vanaf nu zijn eigen spiegel had, verstomde het protest. Elk stamlid ging thuis een goudmunt halen en kocht voor zichzelf een deel van de spiegel bij de koopman. De koopman wikkelde zijn duizend goudmunten in een doek, pakte deze goed in, gaf het tevreden stamhoofd zijn deel van de winst, en trok verder het land in.

Sindsdien lag het plein er verlaten bij. Alle stamleden bleven het hele jaar thuis en staarden nu elke dag in hun eigen deel van de spiegel. Ze dachten daarin nog altijd de voltallige stam te zien, en hadden niet door dat ze enkel en alleen hun eigen gezicht bewonderden.

 

De ‘anti-pedo’ stickers van Henk Bres

Terwijl heel Nederland zich opwindt over Russische neonazi’s die homoseksuele jongeren martelen, is het in ons eigen land doodnormaal om ‘anti-pedo’ stickers op je auto te plakken. Deze foto van Henk Bres staat op Je bent Zoetermeerder als, een pagina met foto’s uit de stad waar ik ben opgegroeid. Spijtig genoeg verklaart ook deze pagina ‘110% anti-pedo’ te zijn. Pedoseksualiteit kun je immers ook boycotten, en als je er maar fanatiek genoeg mee doorgaat, verdwijnt het vanzelf.

 

Fly Sparks voor de Grote Prijs van NL!

Wat maakt de liveshow van Fly Sparks zo uniek en onvergetelijk? Niet alleen de knallende rockband, de drie beeldschone achtergrondzangeressen of de frontman Fly Sparks zelf zorgen voor het spektakel. Er is meer aan de hand, het publiek krijgt een eigenaardig onderbuik gevoel mee…



Waar zit hem dat in? Welnu: de songs. Deze popmuziek snijdt altijd aan twee kanten. De songs zijn geraffineerd en zorgvuldig gecomponeerd, maar blijven toch eenvoudig en catchy zoals de ware popsong betaamt. Door de uitdagende en scherpe teksten blijft deze band door je hoofd spoken – een eigenschap die ze van hun voorbeelden Lou Reed, The Rolling Stones en The Drums hebben geërfd. Fly Sparks is een rocksensatie die je niet uit het oog zal verliezen. “Let’s kickstart the rest of our lives!”

Help mee Fly Sparks in de kwartfinale van de Grote Prijs te krijgen! Luister op de site van de Grote Prijs van NL naar demo’s en bekijk live footage! En stem!

http://www.groteprijsvan.nl/deelnemer/fly-sparks/

 

Kickass

(fragment uit ‘Heilig Solipsisme’ van T.M. van der Zwan)

De volgende ochtend zaten wij om zeven uur te vernikkelen in de huiskamer. De centrale verwarming moest nog op gang komen. De tafel stond nog vol met de lege glazen van het Ramses Shaffy requiem. We hadden al ontbeten en ons gedoucht en aangekleed.

      Ik droeg een grijs pak die voor mij veel te groot was, met daaronder een zwarte blouse die mij veel te krap zat. In kleding kopen ben ik geloof ik nooit zo goed geweest. Vaak sta ik in modewinkels na vijf minuten al te schelden op de kutmuziek die men daar draait. Toen ik een kassameisje eens vroeg of zij geen zelfmoordneigingen kreeg met die radio heel de werkdag aan, vertelde ze me dat je het op een gegeven moment niet meer hoort. Dat vind ik nog altijd grappig. Het gebeurt namelijk overal in de wereld dat mensen zo gewend zijn aan afschuwelijke dingen, dat ze niet eens meer echt lijken te gebeuren.

      -“Agendapunten opzetten.” begon Bingo plechtig.

      “Elke grote rockband uit de geschiedenis begint met data prikken.

      Ik weet zeker dat U2 zonder agenda’s nooit zo groot had kunnen worden.”

Hij haalde even diep adem, en vervolgde op gewichtige toon:

      -“Alle bands zijn in het begin net als wij nu: wel kickass, maar niet. Nog niet. Dus, we hoeven alleen maar onze agenda’s te trekken en een paar dagen uit te kiezen waarop we kickass gaan worden.”

Bingo was trots op zijn eigen plannen. Dat bewonderde ik altijd aan hem. Wie in deze wereld niet trots is op zijn plannen, kan maar beter een grafsteen uit gaan zoeken.

      Een agenda had ik niet. In een la vol rotzooi lag alleen nog een agenda van het studiejaar 2002-2003, die ik toen nooit gebruikte. Hij stond vol gekladderd met slecht getekende mannetjes. Ik tekende altijd in de les op de middelbare school, als ik stoned was. Omdat ik dat jaar bleef zitten, ben ik gestopt met agenda”s. Met stoned worden ben ik later ook gestopt.

Bingo had een planner in zijn telefoon. We besloten dat we daarin onze gezamenlijke muziekcarrière zouden uitstippelen. De eerste dag waarop we kickass zouden worden, werd vandaag. Vervolgens zouden wij om de twee weken steeds kickasser worden, om op 15 augustus officieel volledig kickassest te zijn. Toen alle data vaststonden gingen we naar de Turkse supermarkt in Tilburg-Noord. Daar werkte een vriend van Bingo’s vader, en die had nog een doos met precies honderd paar sokken over, die wij mochten hebben.

-“We nemen onze agenda?s mee.” zei Bingo. “Je weet nooit.”

Bingo’s vader heette Tigo Groenewegen. Hij was een krankzinnige man. In een uurtje tijd heeft hij eens zes kratten bij de Jumbo ingeleverd, een PC opgehaald bij een oude kennis, thuis met zijn jas nog aan een bezem over de vloer gegooid, een therapeutisch heet bad genomen, zich vlug aangekleed terwijl hij zes boterhammen at, het broertje van Bingo van school gehaald en mij laten zien hoe je Stairway to Heaven op de gitaar speelt. Dat was op een doordeweekse dag tussen twee en drie uur in de middag.

      Ik kwam al sinds mijn tiende bij Bingo over de vloer, maar heb nooit het idee gehad zijn vader te kennen, al mocht ik hem Tigo noemen. Hij was nooit thuis. Zijn vrouw ook niet, want zij was overleden.

      Bingo heeft tegen mij een enkele keer over zijn moeder gepraat. We hadden samen een optreden in een autogarage in Leiderdorp, en toen we buiten een sigaret rookten in onze pauze, vertelde hij uit het niets over die tijd dat zijn moeder stierf, en over een oom, die haar nooit bezocht in het ziekenhuis. Waarom ze in het ziekenhuis lag, zal ik nooit weten.

      Tigo was vader van het gezin. Bingo’s broertje keek heel erg tegen hem op, maar Bingo zelf niet. Hij was dan ook zelden thuis. Eigenlijk was hij altijd met mij. Soms dacht ik dat Tigo mij de vriendschap met Bingo kwalijk nam, maar ik heb daar nooit naar gevraagd. Hij had toch nooit de tijd gehad om mij te antwoorden.

Met een kartonnen doos vol sokken liepen we over het Piusplein. Het was Internationale Herdenkingsdag van de Holocaust. Dat hadden we in onze agenda?s gezien. We gingen naar de bibliotheek. Eenmaal binnen kozen we een rustig plekje bij het raam. Bingo had onderweg een stapel boeken meegepakt. Het waren stripverhalen en een boek over de holocaust. Ik bekeek zwijgend de foto’s uit Bergen-Belsen. Sommigen van die gezichten gaven mij het gevoel dat ze elk moment konden gaan praten. Bingo staarde naar buiten waar de regen neerzeeg op het Koningsplein.

-“Zie je die mensen?” vroeg Bingo. Hij wees naar de mensen die buiten liepen.

-“Ja.”

-“Die zijn dus geen ene reet waard. Daarom is die holocaust zo tragisch. Het was het bewijs dat wij geen reet waard zijn.”

-“Ja.” zei ik weer.

-“Laat ik het zo zeggen,” vervolgde Bingo, “mensen zijn net zo vervangbaar als sokken. Let jij ooit echt op je sokken? Nee, zul je antwoorden. Let jij ooit echt op de mensen? Nee, zul je moeten antwoorden.”

Ik klapte het holocaustboek dicht en zei:

-“Ik let op mezelf.”

-“Juist!” riep hij. Hij begon de sokken uit de doos te halen, en ze allemaal op de vensterbank uit te stallen.

-“Je slaat de spijker op zijn kop, Dries. Want wie alleen maar om zichzelf geeft, is niets waard. Toch?”

Nu gebaarde hij met zijn arm, alsof hij de rij sokken aan mij presenteerde.

-“Mag ik je iets vertellen?” vroeg Bingo opeens ernstig.

-“Natuurlijk.”

-“Het gaat over een droom die ik laatst had. En over een gezin. En over geluk, Dries, het gaat ook over geluk.”

Ik staarde naar het holocaustboek. Van geluk werd ik vaak somber. Geluk heeft meer met het casino te maken dan met blijdschap. Dat las ik eens ergens, en nog voor dat ik het snapte, wist ik dat het waar was.

-“Vertel.” zei ik, en ging met mijn hoofd op een sokkenpaar liggen.

-“Ik liep in de ochtend in de Jumbo, en had die nacht gedroomd over een witte wolf. Daar moet ik je eerst over vertellen. Over die droom.”

      Ik had mijn ogen dichtgedaan, en hoorde het geruis van jassen en voetstappen in de bibliotheek.

-“Ergens op een landweggetje kwam ik een witte wolf tegen. Een abnormaal grote wolf. Ze leek niet kwaadaardig, maar toch gromde zij en ontblootte zij haar tanden. Ik mocht er niet langs. Toen kreeg ik het idee mij als een nachtvlinder voor te doen, door te fladderen met mijn vleugels. De witte wolf leek hierdoor gerustgesteld, en zij liet mij passeren.”

      -“Dat is een goede droom, Bingo.” zei ik. Hij reageerde niet.

-“Toen ik wakker werd lag mijn deken op de vloer. Ik denk dat ik die als vleugel heb gebruikt in mijn slaap, en dat hij daardoor was gevallen.”

      Buiten begon het harder te regenen. Ik wist dat dit een lang verhaal zou worden, maar dat vond ik niet erg. Bingo kon goed vertellen.

-“Later die ochtend ging ik dus een pak koffie halen, en toen heb ik op de weg naar de kassa zoiets treurigs gezien, Dries, zo treurig.” Zijn stem aarzelde lichtjes.

-“Het was niet schokkend, maar ik voelde een heldere angst. Ik zal het je uitleggen.”

      Ik knikte.

-“Ken je die vrouw van de TNT die bij ons de post bezorgt? Een magere vrouw in een Adidas trainingspak, met geblondeerd haar.”

      Bingo en ik keken altijd goed naar de mensen in onze buurt, en daarom wist ik precies wie hij bedoelde.

-“Ik zie haar voor me” zei ik.

-“Mooi. Concentreer je op haar gezicht. Ik zag haar met haar man en haar kinderen. Ze droeg oude Nikes onder een veel te kleine spijkerbroek, en kwam mij niet gelukkig voor. Dat ken je vast wel, dat mensen zo verschrikkelijk ongelukkig lijken”

      Ik knikte. Mijn wang wreef over het paar sokken.

-“Eerst zag ik haar, en toen keek ik naar haar gezin.”

      Hij was weer sneller gaan praten. Het leek weer of hij rende. Ik hoorde hem proberen rustiger te ademen.

-“Haar dochtertje zat in de kinderwagen te huilen. Kleine traantjes rolden over dat klamme, rode gezichtje naar beneden, op de kraag van haar kleine truitje. En op dat truitje stonden allerlei clowntjes met ballonnen afgebeeld. Ik zag hoe ze haar kleine kindervingertjes in haar kletsnatte oogjes wreef, constant om mama roepend. Maar die moeder keek niet op of om.”

      Eventjes hoorde ik in gedachten de muziek van het Martin Bril requiem. Toen ik dat hoorde, moest ik ook al aan allerlei treurige dingen denken.

-“Toen zag ik haar man. Een ongelukkig mens, Dries, ook hij. In een trainingsbroek. Hij stond er maar wat bij. En soms bukte hij voorover naar het rechteroortje van dat dochtertje, en fluisterde iets. Ik was gehypnotiseerd, Dries.”

      Nu praatte Bingo heel rustig. Ik wist dat hij zich moest concentreren om het verhaal duidelijk te vertellen.

-“Achter de vader stond het zoontje. Tien jaar oud denk ik. Wiebelend op zijn voetjes.

Toen ik dat alles zo zag, voelde ik een soort verlatenheid. Ik zag een soort onheil tussen die mensen hangen. Bij hun thuis moest zich iets afschuwelijks afspelen, Dries. Iets wat eeuwig treurig zal blijven.”

Eventjes bleef het stil. Ik opende mijn ogen. Bingo was begonnen de sokken terug te stoppen in de doos.

-“Kom, we gaan. Ik vertel buiten verder. Het verhaal is nog niet voorbij.” We stonden op en liepen in snelle pas naar de trap, en door de draaideuren naar buiten. Het werd donker buiten.

-“Ik wist direct de oorzaak van mijn angst.” ging Bingo verder. We liepen de Broekhovense weg af.

-“Het kwam door een krantenbericht dat ik een paar weken geleden gelezen heb. Een gestoord krantenbericht. Ik heb er een week slecht van geslapen. Die ongelukkige vrouw en haar gezin deden mij om een of andere reden denken aan dat krantenbericht.”

Bingo liep snel.

-“Het spijt mij dat ik je dit vertel, Dries, maar ik moet erover praten, snap je dat?”

-“Vertel door, verdomme.” gromde ik weggedoken in mijn jas.

-“Dat krantenbericht ging over een veertienjarig meisje uit Veendam. Ze heette Natasha. Zij was twee weken lang gemarteld door haar moeder en haar stiefvader. Crackverslaafden.”

      Hij praatte weer alsof hij rende, maar deze keer rende hij ook bijna echt.

-“De details van dat bericht weet ik stuk voor stuk nog, zoiets vergeet een gezond mens niet. Ik ga ze nu niet allemaal uiteenzetten, maar een zin moet ik uitspreken, Dries, een citaat uit dat bericht.” Hij deed drie stappen, ademde diep in, en zei: “Zij dwongen haar voorts kaas met dode vliegen erin te eten”.

We kwamen drijfnat thuis. Het was vijf uur. In de huiskamer pakte Bingo een sigaret, stak hem aan, ging bij het raam staan, en fluisterde: “Dat meisje heeft alle pech van de wereld gehad.” Hij nam een diepe trek van zijn tabak.

-“De wereld….” hij blies uit, “alle pech van de wereld.”

      Ik zat met mijn natte jas nog aan en de kartonnen doos vol sokken op mijn schoot in de luie stoel en zweeg. Het was al bijna vijf uur. Ik vroeg mij af of we die dag nog kickass zouden worden.

-“Wie zegt nog dat geluk een gevoel is, als een meisje alle pech van de wereld heeft moeten dragen?” vroeg Bingo. Hij liep langzaam naar de tafel, legde zijn sigaret in de asbak, en pakte een pen uit de pennendoos. Op de hoek van de voorpagina van de krant omcirkelde hij de datum.

-“Holocaust.” fluisterde hij.

 

Schlampe In Sheffield

Härry und Rudy, die Fötze Inländer

Härry: Rudi, ich wolle gerne ein Zecher werden.

Rudi: Du meinst ein mutterfickende P-I-M-P? Wie 50 Cent, der Gangster und Rapper, mit so viele schöne Frauen und große Fahrzeugen? Willst du so einen Neger werden?

Härry: Nein, nicht wie so eine Amerikanische mutterfickende Pimp, aber wie ein Albanische mutterfickende Pimp!

Rudi: Ich begreife du nicht.

Härry: Nein, das weis ich. Ich soll es auseinandersetzen für dich. Gestern habe ich am Fernseher ein Programm gesehen, über Albanische Zechers im England. Er verhandeln da Madchen, weil im Ost-Europa Männer nur 30 Euro bezahlen, aber im Vereinigt Königreich ungefähr 3000 Euro! Du kannst selbst sehen: dieser Albanische Zechers sind sehr pfiffig!

Rudi: Ja, siecher. Das stimmt. Aber warum willst du ein werden? Wie hast du solche Idee empfangen? Es ist ein bisschen bedauernswert, Härry. Ich hab nimmer gewusst du bist eine Geldgier.

Härry: Du begreifst mir noch nicht. Das Geld ist mir egal, ich soll nimmer ein Albanische Zecher werden für das Geld, aber für etwas besser!

Rudi: Für der Große Fahrzeugen?

Härry: Aber natürlich nicht, ich habe keine Führerschein, du Idiot! Nein, ich will ein P-I-M-P werden für die Liebe!

Rudi: Haha! Die Liebe! Lass mich doch nicht wieder lachen. Was weißt du über die Liebe, Härry? Nichts!

Härry: Darum! Höre mich an. Weil ich nichts begreife über die Liebe, ist es tipp-topp ein Zecher zu werden! Weil in der Programm, da war ein Albanische Pimp, und er hat seinen eigene Schlampe in Sheffield. Nur ein brünstige Schlampe, für ihm allein! In einem Etagenwohnung hat er diese Mädchen gefangen. Wie eine Gesellschaftstier! Ich finde der Mann wirklich genial!

Rudi: Er hat die Schlampe nie verkauft?

Härry: Keineswegs, er hat ihre behalten, für seinen eigenes Leidenschaft. Ist das nicht wirklich schöne Liebe?

Rudi: Vielleicht. Ich weis es nicht. Auch ich begreife die Liebe nicht.

Härry: Wollst du dann auch ein mutterfickende Albanische P-I-M-P werden?

Rudi: Nein, ich will noch immer Feuerwehmann werden.

 

Holden

-So once in a while, now, when I get very depressed, I keep saying to him, ‘Okay, go home and get your bike and meet me in front of Bobby?s house. Hurry up.’

Op aanraden van Anton Dautzenberg las ik twee jaar geleden het boek. Ik meen mij te herinneren dat ik op een bepaald moment zelfs zat te huilen. Sommige passages waren zo krachtig, dat ik de pocket telkens weer dicht moest doen, en apathisch naar die vreemde rood- wit-gele kaft staarde.

Waarom paste die kleuren zo goed bij wat ik las? Was dit autobiografisch? Kon een mens dit wel verzinnen?

Holden Caulfield deed mij in het eerste hoofdstuk al denken aan een goede vriend van mij. Deze leest nog altijd zelden boeken, maar met The Catcher In The Rye is het mij gelukt om hem aan het lezen te krijgen. Hij kreeg het zelfs uit. Of hij zichzelf herkende in Holden weet ik niet, wellicht zag hij op zijn beurt weer gelijkenissen met andere mensen. Misschien zelfs met mij.

Het leven is vol vreemde cirkels die op een soort dwaze metafysische wijze ontstaan. Toen dezelfde man die mij The Catcher In The Rye aanraadde, mij gisteren vertelde dat Salinger overleden was, werd dat maar weer eens bevestigd.

Ik kocht het boek bij de Selexyz in de Emma passage, samen met Aldus Sprak Zarathustra. De prijsstickertjes van beide aankopen heb ik op een van de poten van mijn bureau geplakt. Die van Nietzsche liet al gauw los, maar Salinger zit er nog steeds. Ik denk omdat de ene een onleesbaar kutboek bleek, en de ander een van de meest indrukwekkende die ik tot nog toe gelezen heb.

 

Walrus

(fragment uit ‘Heilig Solipsisme’ van T.M. van der Zwan)

      We waren om acht uur ’s ochtends begonnen met zoeken. We moesten een drummer vinden die op ons leek, omdat wij ook al op elkaar leken. Mensen hebben altijd gedacht dat wij broers waren. Lang geleden zijn we dat zelf ook maar gaan geloven.

      -“Mensen moeten ons voor een drieling aanzien.” zei Bingo. Het was nu al bijna vijf uur en we hadden nog niemand gevonden. Het rondbanjeren door Tilburg begon mij aardig te vervelen, maar ik bleef mijn best doen. Ik wees telkens naar mensen, maar Bingo schreeuwde dat ze niet goed genoeg waren.

      -“Waarom hebben we nog niet bij muziekwinkels gekeken, Dries?” vroeg Bingo. Hij sprong om mij heen terwijl we de Stationsstraat afliepen in de richting van de spoorweg. Met de rug van zijn rechterhand petste hij constant in de palm van zijn linker, alsof hij mij bij de les wilde houden. De Stationsstraat leek in de regen alleen maar langer te worden.

      -“Wij zijn op zoek zijn naar een muzikant, en komen pas na tien uur op het idee om in een muziekwinkel te kijken. Ik vind dat heldhaftig.” zei Bingo met een ernstig gezicht. Hij had zijn capuchon over zijn hoofd getrokken, en keek zoals altijd als een bezetene.

      Toen we onder het spoor door liepen, gaf hij mij plotseling een stomp in mijn maag. Ik vloekte. “We moeten elkaar regelmatig slaan, Dries, daar worden we sterk van.” zei hij. “Wedden dat The Beatles elkaar gesloopt hebben? Dat moet nou eenmaal als je samen groot wil worden, neem dat maar van mij aan.” Ik geloofde Bingo wel, maar zag er geen nut in hem terug te slaan. Hij lachte als een hyena.

      Plotseling stond hij stil en zei: “Dries, jongen, ik heb honger. Ontzettend veel honger. Kom, we gaan wat eten.”

      -“Goed idee.” antwoordde ik.

      -“Nee, geen goed idee. Weet je waarom niet?”

      -“Nou?”

      -“Omdat we onszelf moeten uithongeren, Dries, daarom. We moeten onszelf uithongeren, want ook daar worden we sterk van.”

      Weer lachte hij hysterisch, en weer gaf hij mij een stomp, ditmaal op mijn schouder. Hij grijnsde breed. Een tel later tuurde hij weer ernstig de straat af. Soms dacht ik dat Bingo altijd op zoek was naar iets van levensbelang.

      Een half jaar geleden logeerde Christina, mijn vriendin uit Italië, in ons studentenhuis. Ze had tien van haar vriendinnen meegenomen. Toen een van hen, Irene, jarig bleek te zijn, kwam Otto, economiestudent en huisgenoot, met het leuke idee een slagroomtaart te kopen voor haar. Bingo was ziedend. Hij noemde het voorstel een kosmisch fiasco.

      Hij kende een oude vriend van zijn vader. Die avond nog liet hij een luchtballonvaart verzorgen, als verjaardagscadeau voor Irene. Ze huilde van geluk, vertelde Bingo mij later. Hij had geniale plannen omdat hij ze uit kon voeren. Om precies de tegenovergestelde reden waren mijn plannen minder geniaal. Ik kende misschien te weinig vrienden van mijn vader.

      Met knorrende magen liepen we richting Tilburg Oost. Het was gestopt met regenen. Plotseling draaide Bingo om, en hij begon de andere kant op te lopen, precies in de richting waar we vandaan kwamen.

      -“Wat doe jij nou?” vroeg ik hem verbaasd.

      -“Ik ga koffie halen bij de McDonalds, Dries. Dat hebben we verdiend.”

      -“Maar dat is de meest afschuwelijke koffie in de wereld! Laten we dan naar Weemoed gaan.” stelde ik voor.

      -“Nee, McDonalds, juist omdat het van die slechte pleur is. Zelfkastijding, mijn beste Dries, maakt een mens sterker.” Hij liep alweer door.

      We gingen helemaal terug naar het centrum. Daar zat een McDonalds op het Piusplein. Naast de ingang zat een vermoeide man in een rood Adidas trainingspak. Hij had een kartonnen verhuisdoos opengevouwen en op de grond gelegd. Met beide armen omhelsde hij de benen van de Ronald McDonald die daar stond. Toen hij mij en Bingo zag, sprong hij op, en begon enthousiast tegen ons te praten in een vreemde taal. “Dat is Pools volgens mij.” fluisterde Bingo in mijn oor.

      -“Are you Polish?” vroeg ik de man.

      -“Yes, yes, Polska, Polska!” riep de man nu terug.

      -“Are you looking for a job? Money, money?” vroeg Bingo, terwijl hij de man met een grijns aankeek, en zijn duim en wijsvinger in de lucht tegen elkaar wreef.

      -“Yes, yes, I need job. I need money to eat.” De Pool gebaarde met wilde armbewegingen naar de ingang van de McDonalds.

      -“Can you play the drums?” vroeg Bingo. Hij deed voor hoe je moet drummen. Ik draaide mij met een diepe zucht om, en liep de McDonalds binnen. Aan de kassa bestelde ik drie koffie. Terwijl ik wachtte keek ik naar buiten. Bingo en de Pool stonden te lachen.

      Een half uur later kwamen we thuis. Gregorz was meegekomen. Hij kon drummen, beweerde Bingo. Voor de McDonalds had Gregorz een korte demonstratie gegeven van zijn ritmegevoel. Met blote handen op de deksel van een GFT bak. Dat hij in de verste verte niet op ons leek, scheen Bingo nog niet te zijn opgevallen. Ik vond het allang best. We waren in ieder geval thuis.

      We gaven Gregorz een zak bruinbrood, en lieten het drumstel in de garage zien. Hij keek een ruime minuut naar de floor tom, terwijl hij het brood opat alsof we het elk moment weer af zouden kunnen pakken. Met een diepe zucht ging hij in de luie stoel zitten, en viel in slaap. De lege broodzak zweefde naar de vloer. Bingo en ik keken zwijgend toe.

      -“Met deze man kunnen we niks.” zei ik plots geërgerd. Bingo schrok van mijn luide stem. Ik begon Gregorz wakker te schudden, maar deze bleef hardnekkig snurken.

      -“Het is natuurlijk niet verkeerd om een band op te richten met een aantal gastarbeiders erin.” zei Bingo, nu weer op fluistertoon. Ik hield op aan Gregorz te trekken. Bingo staarde naar de grond en beet op zijn onderlip. “Mensen willen graag muziek horen van gefaalde mensen, en gastarbeiders zijn gefaald.” Hij keek mij doordringend aan. Gregorz begon te zuchten.

      -“Ik denk dat we Gregorz naar buiten moeten gooien.” zei ik. “Dat deze man ons vooruit kan helpen, op wat voor manier dan ook, daar geloof ik allang niets meer van. Ik had vandaag eigenlijk helemaal niets moeten geloven!” Ik was opeens boos geworden, zonder dat ik het zelf door had.

      “Je had meer slechte koffie moeten drinken, dan was je nu niet zo’n watje geweest.” zei Bingo. “Kom, we tillen hem per direct naar buiten.” Hij begon zijn armen onder de oksels van de logge Pool te wringen. Ik greep de dikke benen in de vieze trainingsbroek beet, en we tilden hem op. Hij was verschrikkelijk zwaar.

      -“Wij zoeken een doodgewone drummer, en komen thuis met een walrus. Heldhaftig.” pufte Bingo.
 We droegen Gregorz naar de voordeur.

      “We moeten hem even neerleggen, dan kan ik de deur opendoen.” zei ik. Rustig lieten we hem neer op de vloer van de gang.

      -“Zullen we hem eten?” grinnikte Bingo. Ik opende de voordeur. Buiten schemerde het al. We pakten onze drummer weer op, en tilden hem het laatste stukje.

      “Wacht,” zei Bingo, “we leggen hem in een andere straat, dan kan hij zich niets meer herinneren van ons als hij wakker is. Ik wil niet dat hij ons morgen weer komt storen als we met belangrijke zaken bezig zijn.”

      We liepen de Karperstraat uit, de Visserijstraat over, en legde Gregorz op de Baarshof in een portiekje neer. Bingo rende terug om het Adidas jack te halen dat nog op het orgel lag. Even stond ik daar alleen, met een dikke slapende Pool onder de donkerblauwe avondlucht. Ik kon het niet helpen te denken dat het niets zou worden met mijn leven. Toen Bingo terugkwam kon ik aan zijn gezicht aflezen dat hij hetzelfde dacht. We lieten Gregorz achter en gingen sigaretten halen.

      “Als we thuis zijn gaan we bebopdrummers googlen.” zei Bingo. Ik had daar helemaal geen zin, maar zei daar niets over. In plaats daarvan stompte ik hem zo hard als ik maar kon op zijn schouder. Hij liep door alsof hij niets voelde.

 

OOOOOOO! AAAAAAA! OEOEOEOE! AAAAAAA!

Achter de computer op school. Ik wil rustig mijn koffie drinken en Bukowski lezen, omdat ik mij de tering verveel, en dat liever samen met The Buk doe dan alleen. Plotseling beginnen verderop in de gang twee chicks allerlei vreemde klanken uit te kramen. OOOOOOO!
AAAAAAA!
OEOEOEOE!
AAAAAAA! Ze gebaren er met hun handen bij. Eerst denk ik dat ze gewoon krankzinnig zijn geworden. Dat gebeurt heel de dag door met mensen, dus het zou mij niet eens verbazen. Dan vraag ik mij af of ze misschien geil zijn, of dat ze eten willen. Alles is mogelijk. Maar opeens begrijp ik het: wat ik hoor zijn zangoefeningen. Bukowski schrijft dat kunstenaars naar de dood streven. Welke vorm van zelfvernietiging dan ook is altijd welkom. Daarom maken ze kunst, om henzelf in die kunst te kunnen verpulveren. Ik denk aan Mahler, van Gogh, en Bukowski zelf, en zie dat hij gelijk heeft. (Vraag hier niet om argumenten, want die zijn er niet.) Goede zangeressen willen dus dood, en gaan niet in het openbaar zangoefeningen staan uitwisselen. Iemand die naar eeuwige verlossing zoekt doet dat niet. (Vraag ook hier niet om argumenten, want die zijn er wederom niet. Het is geen mening, het is een wetenschappelijk feit. Hogere psychologie, vraag maar aan de zielenknijper.) Ik stop mijn vingers in mijn oren, en kijk om mij heen. De Fontys Hogescholen van de Kunsten. Wat een leegte. Er lopen hier dagelijks honderden studenten naar binnen, en ze zijn allemaal ?kunstzinnig?. Toch heeft geen van hen mij ooit iets werkelijk interessants laten zien. Waarschijnlijk ben ik niet ?kunstzinnig? genoeg.
Sterker nog, het is gedurende de vier jaar dat ik hier studeerde alleen maar moeilijker geworden om al dat gespuis serieus te nemen. Met hun baretten, muziekinstrumenten, zijden sjaaltjes, partituren, balletschoentjes, maillots, verfhanden, filmcamera?s, om maar niet te beginnen over die eindeloze gesprekken over wie wel geniaal was en wie niet. Op Youtube staan wat filmpjes van Bukowski. Ik draai het volume open, haal mijn vingers uit mijn oren, maar die wijfies staan nog steeds ?kunstzinnig? te kermen. IIIIIIIIIIIIIIIII!
AAAAAAA!
OEOEOEOE!
LALALALALA! Ik zucht en kijk naar buiten. De Muzetuin is wit van de sneeuw, en ik voel mij verloren. Ik moet godverdomme wijn hebben, en een donkere huiskamer, en de vijfde van Mahler.

 

Visioen

Ik ben een dier. Ik achtervolg vier dorpsmeisjes. Door verlaten lentetuinen. Langs eeuwenoude kloostermuren. Hier vind ik een schoentje, daar vind ik een hoedje. Tussen het lover door zie ik hen voor mij uit huppelen. Alsmaar naakter, alsmaar schoner. O die poezelige voetjes op het mos! Het zomerlicht staat overal rechtop in de vijvers. Mijn bloed is gevaarlijk nu. Met mijn armen sla ik de wilgentakken woest van mij af. Ik verscheur grommend de varens boven mijn pad. Hier vind ik een jurkje, daar vind ik een bloesje. Mijn prooien! Ik hoor hen giechelen in de bergen. Zij willen mij, maar niet zonder eerst hun spel te spelen. Mijn slapen kloppen van beroering. Mijn hart voelt schoon als nooit tevoren. ‘Dit is het leven,’ fluister ik voor mij uit, ‘hiervoor ben ik geboren.’

 

Solipsisme

Laat ons gaan, mijn vriend, mijn held, mijn broeder! Wij zullen verse broden stelen op de markten, en vluchten door de warme stegen vol mensengedruis. Laat ons gaan, en vanaf de stoffige trappen van kathedralen de stadsmeisjes nakijken. De nacht ten dans vragen, en op de muziek uit open lichtvensters weggevoerd worden, naar de velden, naar nieuwe dagen, naar tempels in orgelspelende wouden. We moeten reizen. Waar is het grote vuur? Waar ligt de rechtvaardiging voor ons solipsisme? Wij zullen rennen, mijn kameraad, mijn koning! Kinderen zijn wij nog, met onze broze eierschaalschedels, en ons vlees dat te zacht is voor vreemde klimaten. Wij moeten leren om held te zijn, dwaas te zijn, in leven te zijn! Natuurlijk zal onze tabak naar thuis smaken. Natuurlijk zullen wij van de heimwee eens huilen, in stationsgalerijen onder de blauwe schemering. In onze vieze kleren, in onze bezeten dagdromen. Maar er zullen treinen komen, er zal liefde zijn, en leven! Steden zullen branden aan de horizon! Wij zullen soldaten worden, in duizenden wereldoorlogen! Wij tegen de wereld! De wereld, mijn zoon, wil ons bloed. Laten wij het haar geven!

 
« Older posts

© 2023 KutBinnenlanders.nl

Theme by Anders NorenUp ↑