(fragment uit ‘Heilig Solipsisme’ van T.M. van der Zwan)
De volgende ochtend zaten wij om zeven uur te vernikkelen in de huiskamer. De centrale verwarming moest nog op gang komen. De tafel stond nog vol met de lege glazen van het Ramses Shaffy requiem. We hadden al ontbeten en ons gedoucht en aangekleed.
Ik droeg een grijs pak die voor mij veel te groot was, met daaronder een zwarte blouse die mij veel te krap zat. In kleding kopen ben ik geloof ik nooit zo goed geweest. Vaak sta ik in modewinkels na vijf minuten al te schelden op de kutmuziek die men daar draait. Toen ik een kassameisje eens vroeg of zij geen zelfmoordneigingen kreeg met die radio heel de werkdag aan, vertelde ze me dat je het op een gegeven moment niet meer hoort. Dat vind ik nog altijd grappig. Het gebeurt namelijk overal in de wereld dat mensen zo gewend zijn aan afschuwelijke dingen, dat ze niet eens meer echt lijken te gebeuren.
-“Agendapunten opzetten.” begon Bingo plechtig.
“Elke grote rockband uit de geschiedenis begint met data prikken.
Ik weet zeker dat U2 zonder agenda’s nooit zo groot had kunnen worden.”
Hij haalde even diep adem, en vervolgde op gewichtige toon:
-“Alle bands zijn in het begin net als wij nu: wel kickass, maar niet. Nog niet. Dus, we hoeven alleen maar onze agenda’s te trekken en een paar dagen uit te kiezen waarop we kickass gaan worden.”
Bingo was trots op zijn eigen plannen. Dat bewonderde ik altijd aan hem. Wie in deze wereld niet trots is op zijn plannen, kan maar beter een grafsteen uit gaan zoeken.
Een agenda had ik niet. In een la vol rotzooi lag alleen nog een agenda van het studiejaar 2002-2003, die ik toen nooit gebruikte. Hij stond vol gekladderd met slecht getekende mannetjes. Ik tekende altijd in de les op de middelbare school, als ik stoned was. Omdat ik dat jaar bleef zitten, ben ik gestopt met agenda”s. Met stoned worden ben ik later ook gestopt.
Bingo had een planner in zijn telefoon. We besloten dat we daarin onze gezamenlijke muziekcarrière zouden uitstippelen. De eerste dag waarop we kickass zouden worden, werd vandaag. Vervolgens zouden wij om de twee weken steeds kickasser worden, om op 15 augustus officieel volledig kickassest te zijn. Toen alle data vaststonden gingen we naar de Turkse supermarkt in Tilburg-Noord. Daar werkte een vriend van Bingo’s vader, en die had nog een doos met precies honderd paar sokken over, die wij mochten hebben.
-“We nemen onze agenda?s mee.” zei Bingo. “Je weet nooit.”
Bingo’s vader heette Tigo Groenewegen. Hij was een krankzinnige man. In een uurtje tijd heeft hij eens zes kratten bij de Jumbo ingeleverd, een PC opgehaald bij een oude kennis, thuis met zijn jas nog aan een bezem over de vloer gegooid, een therapeutisch heet bad genomen, zich vlug aangekleed terwijl hij zes boterhammen at, het broertje van Bingo van school gehaald en mij laten zien hoe je Stairway to Heaven op de gitaar speelt. Dat was op een doordeweekse dag tussen twee en drie uur in de middag.
Ik kwam al sinds mijn tiende bij Bingo over de vloer, maar heb nooit het idee gehad zijn vader te kennen, al mocht ik hem Tigo noemen. Hij was nooit thuis. Zijn vrouw ook niet, want zij was overleden.
Bingo heeft tegen mij een enkele keer over zijn moeder gepraat. We hadden samen een optreden in een autogarage in Leiderdorp, en toen we buiten een sigaret rookten in onze pauze, vertelde hij uit het niets over die tijd dat zijn moeder stierf, en over een oom, die haar nooit bezocht in het ziekenhuis. Waarom ze in het ziekenhuis lag, zal ik nooit weten.
Tigo was vader van het gezin. Bingo’s broertje keek heel erg tegen hem op, maar Bingo zelf niet. Hij was dan ook zelden thuis. Eigenlijk was hij altijd met mij. Soms dacht ik dat Tigo mij de vriendschap met Bingo kwalijk nam, maar ik heb daar nooit naar gevraagd. Hij had toch nooit de tijd gehad om mij te antwoorden.
Met een kartonnen doos vol sokken liepen we over het Piusplein. Het was Internationale Herdenkingsdag van de Holocaust. Dat hadden we in onze agenda?s gezien. We gingen naar de bibliotheek. Eenmaal binnen kozen we een rustig plekje bij het raam. Bingo had onderweg een stapel boeken meegepakt. Het waren stripverhalen en een boek over de holocaust. Ik bekeek zwijgend de foto’s uit Bergen-Belsen. Sommigen van die gezichten gaven mij het gevoel dat ze elk moment konden gaan praten. Bingo staarde naar buiten waar de regen neerzeeg op het Koningsplein.
-“Zie je die mensen?” vroeg Bingo. Hij wees naar de mensen die buiten liepen.
-“Ja.”
-“Die zijn dus geen ene reet waard. Daarom is die holocaust zo tragisch. Het was het bewijs dat wij geen reet waard zijn.”
-“Ja.” zei ik weer.
-“Laat ik het zo zeggen,” vervolgde Bingo, “mensen zijn net zo vervangbaar als sokken. Let jij ooit echt op je sokken? Nee, zul je antwoorden. Let jij ooit echt op de mensen? Nee, zul je moeten antwoorden.”
Ik klapte het holocaustboek dicht en zei:
-“Ik let op mezelf.”
-“Juist!” riep hij. Hij begon de sokken uit de doos te halen, en ze allemaal op de vensterbank uit te stallen.
-“Je slaat de spijker op zijn kop, Dries. Want wie alleen maar om zichzelf geeft, is niets waard. Toch?”
Nu gebaarde hij met zijn arm, alsof hij de rij sokken aan mij presenteerde.
-“Mag ik je iets vertellen?” vroeg Bingo opeens ernstig.
-“Natuurlijk.”
-“Het gaat over een droom die ik laatst had. En over een gezin. En over geluk, Dries, het gaat ook over geluk.”
Ik staarde naar het holocaustboek. Van geluk werd ik vaak somber. Geluk heeft meer met het casino te maken dan met blijdschap. Dat las ik eens ergens, en nog voor dat ik het snapte, wist ik dat het waar was.
-“Vertel.” zei ik, en ging met mijn hoofd op een sokkenpaar liggen.
-“Ik liep in de ochtend in de Jumbo, en had die nacht gedroomd over een witte wolf. Daar moet ik je eerst over vertellen. Over die droom.”
Ik had mijn ogen dichtgedaan, en hoorde het geruis van jassen en voetstappen in de bibliotheek.
-“Ergens op een landweggetje kwam ik een witte wolf tegen. Een abnormaal grote wolf. Ze leek niet kwaadaardig, maar toch gromde zij en ontblootte zij haar tanden. Ik mocht er niet langs. Toen kreeg ik het idee mij als een nachtvlinder voor te doen, door te fladderen met mijn vleugels. De witte wolf leek hierdoor gerustgesteld, en zij liet mij passeren.”
-“Dat is een goede droom, Bingo.” zei ik. Hij reageerde niet.
-“Toen ik wakker werd lag mijn deken op de vloer. Ik denk dat ik die als vleugel heb gebruikt in mijn slaap, en dat hij daardoor was gevallen.”
Buiten begon het harder te regenen. Ik wist dat dit een lang verhaal zou worden, maar dat vond ik niet erg. Bingo kon goed vertellen.
-“Later die ochtend ging ik dus een pak koffie halen, en toen heb ik op de weg naar de kassa zoiets treurigs gezien, Dries, zo treurig.” Zijn stem aarzelde lichtjes.
-“Het was niet schokkend, maar ik voelde een heldere angst. Ik zal het je uitleggen.”
Ik knikte.
-“Ken je die vrouw van de TNT die bij ons de post bezorgt? Een magere vrouw in een Adidas trainingspak, met geblondeerd haar.”
Bingo en ik keken altijd goed naar de mensen in onze buurt, en daarom wist ik precies wie hij bedoelde.
-“Ik zie haar voor me” zei ik.
-“Mooi. Concentreer je op haar gezicht. Ik zag haar met haar man en haar kinderen. Ze droeg oude Nikes onder een veel te kleine spijkerbroek, en kwam mij niet gelukkig voor. Dat ken je vast wel, dat mensen zo verschrikkelijk ongelukkig lijken”
Ik knikte. Mijn wang wreef over het paar sokken.
-“Eerst zag ik haar, en toen keek ik naar haar gezin.”
Hij was weer sneller gaan praten. Het leek weer of hij rende. Ik hoorde hem proberen rustiger te ademen.
-“Haar dochtertje zat in de kinderwagen te huilen. Kleine traantjes rolden over dat klamme, rode gezichtje naar beneden, op de kraag van haar kleine truitje. En op dat truitje stonden allerlei clowntjes met ballonnen afgebeeld. Ik zag hoe ze haar kleine kindervingertjes in haar kletsnatte oogjes wreef, constant om mama roepend. Maar die moeder keek niet op of om.”
Eventjes hoorde ik in gedachten de muziek van het Martin Bril requiem. Toen ik dat hoorde, moest ik ook al aan allerlei treurige dingen denken.
-“Toen zag ik haar man. Een ongelukkig mens, Dries, ook hij. In een trainingsbroek. Hij stond er maar wat bij. En soms bukte hij voorover naar het rechteroortje van dat dochtertje, en fluisterde iets. Ik was gehypnotiseerd, Dries.”
Nu praatte Bingo heel rustig. Ik wist dat hij zich moest concentreren om het verhaal duidelijk te vertellen.
-“Achter de vader stond het zoontje. Tien jaar oud denk ik. Wiebelend op zijn voetjes.
Toen ik dat alles zo zag, voelde ik een soort verlatenheid. Ik zag een soort onheil tussen die mensen hangen. Bij hun thuis moest zich iets afschuwelijks afspelen, Dries. Iets wat eeuwig treurig zal blijven.”
Eventjes bleef het stil. Ik opende mijn ogen. Bingo was begonnen de sokken terug te stoppen in de doos.
-“Kom, we gaan. Ik vertel buiten verder. Het verhaal is nog niet voorbij.” We stonden op en liepen in snelle pas naar de trap, en door de draaideuren naar buiten. Het werd donker buiten.
-“Ik wist direct de oorzaak van mijn angst.” ging Bingo verder. We liepen de Broekhovense weg af.
-“Het kwam door een krantenbericht dat ik een paar weken geleden gelezen heb. Een gestoord krantenbericht. Ik heb er een week slecht van geslapen. Die ongelukkige vrouw en haar gezin deden mij om een of andere reden denken aan dat krantenbericht.”
Bingo liep snel.
-“Het spijt mij dat ik je dit vertel, Dries, maar ik moet erover praten, snap je dat?”
-“Vertel door, verdomme.” gromde ik weggedoken in mijn jas.
-“Dat krantenbericht ging over een veertienjarig meisje uit Veendam. Ze heette Natasha. Zij was twee weken lang gemarteld door haar moeder en haar stiefvader. Crackverslaafden.”
Hij praatte weer alsof hij rende, maar deze keer rende hij ook bijna echt.
-“De details van dat bericht weet ik stuk voor stuk nog, zoiets vergeet een gezond mens niet. Ik ga ze nu niet allemaal uiteenzetten, maar een zin moet ik uitspreken, Dries, een citaat uit dat bericht.” Hij deed drie stappen, ademde diep in, en zei: “Zij dwongen haar voorts kaas met dode vliegen erin te eten”.
We kwamen drijfnat thuis. Het was vijf uur. In de huiskamer pakte Bingo een sigaret, stak hem aan, ging bij het raam staan, en fluisterde: “Dat meisje heeft alle pech van de wereld gehad.” Hij nam een diepe trek van zijn tabak.
-“De wereld….” hij blies uit, “alle pech van de wereld.”
Ik zat met mijn natte jas nog aan en de kartonnen doos vol sokken op mijn schoot in de luie stoel en zweeg. Het was al bijna vijf uur. Ik vroeg mij af of we die dag nog kickass zouden worden.
-“Wie zegt nog dat geluk een gevoel is, als een meisje alle pech van de wereld heeft moeten dragen?” vroeg Bingo. Hij liep langzaam naar de tafel, legde zijn sigaret in de asbak, en pakte een pen uit de pennendoos. Op de hoek van de voorpagina van de krant omcirkelde hij de datum.
-“Holocaust.” fluisterde hij.
Reactietjes