Tik tegen de ruit, eenmaal kort, twee keer lang. Dat had ze gezegd. Makkelijker gezegd dan gedaan. Makkelijker ook tegen een deur. Maar tegen een ruit?

Anderzijds lag er altijd een sleutel in de oksel van de boom in de voortuin.

Hij, Boris, moest zich schuilhouden en ’s nachts als een dief bij zijn vrouw zien te geraken. Hoe diep was hij gevallen!

Eerst moest het feestvarken in hem eraan geloven. Daarna waren het ongepaste aanrakingen. Niet eens van hem. Hij raakte enkel zijn vrouw aan.

Hij tikt tegen de ruit. Weldra brandt er licht.