KutBinnenlanders.nl

Tag: ZKV (Page 2 of 2)

Koekjesman
0 (0)

Daar komt hij, de koekjesman. De koekjesman heeft nog geen koekjes, maar komt om koekjes. Of koekjesman dus het juiste woord is, is een vraag, maar vragen zijn gedomisticeerde verwondering en soms moet je je niet alles afvragen. Ik noem hem de koekjesman en daar moet je het maar mee doen.
De koekjesman is een groot kind, met schuchtere, verlegen ogen. Hij zegt niks maar geeft een kleinekindjesglimlach terwijl hij op ons terras afschuifelt. Als hij een mooie jonge vrouw ziet, geeft hij haar met een bescheiden knikje een in zilverpapier gewikkelde kauwgom uit zijn pakje. De bardame krijgt sowieso een kauwgom. Los van dat ze jong en beeldschoon is, en een van de redenen dat ik hier zelf graag kom, heeft ze koekjes. Gewoon, speculoos in plastic van bij de koffie. De koekjesman krijgt plastic voor zilver en schuifelt tevreden weg. Of hij het koekje later elders opeet, of dat ook weer aan iemand gaat geven, weten we niet.
Er is vast iets mis met de koekjesman. Dat vinden mensen dan, he. Dat er iets mis is met zo iemand. Die zijn dagen vult met rondschuifelen in de wijk, kauwgom geven aan de schone meisjes, en weglopen met een koekje. Ja, er is beslist iets mis met hem.

Koning van Katoren (Hoe het ook had kunnen lopen (ZKV)
0 (0)

1971:

Stach: ‘Hallo. Ik wil koning worden.’
Ambtenaar: ‘Heeft u legitimatie?’
Stach: ‘Ja, kijk maar.’
Ambtenaar: ‘Ik zie dat u zeventien bent.’
Stach: ‘Ja, en wat dan nog?’
Ambtenaar: ‘Dan heeft u toestemming nodig van uw ouders.’
Stach: ‘Allebei dood.’
Ambtenaar: ‘Toch heeft u toestemming van ze nodig.’
Stach: ‘Maar hoe…? Oké, dan spring ik wel even van de Toren. Wacht effe. Zo terug. ‘

(‘Even’ later)

Stach: ‘Sorry, ik moet even op adem komen. Ah, komt ie weer. Hier: toestemming. In drievoud. Van mijn Drieëenheid: vader, moeder, inspiratie. ‘
Ambtenaar: ‘Hmm. Ja, in orde.

Majesteit, zal ik even een kopje koffie voor u halen? Uw voeten kussen? Uw achterste tongen?
Nee?
Brave koning!
Ik ga weer even verder met mijn werk. Roept u maar als u mij nodig hebt…

(Brave koning. Iets te braaf…)

Ja, volgende!
Meneer Terlouw?
Maar…
U was toch nog niet aan dit verhaal beg…?

Nee, laat u maar. U zegt?
U wilt koning worden? Ja, ik vrees dat…
Wie? Die jongeman daar.

Welke jongeman, zegt u?
(Wacht, misschien is er toch nog een mouw aan te…)

Vraagje, meneer Terlouw. Welke eisen stelt u aan koningschap…?

Ik amper.
0 (0)

De dag dat het niet sneeuwde, praatten de collega’s bij aankomst over het uitblijven van sneeuw. Nu over dat het sneeuwt. Het praten is vitaal voor hun werkdag. Één collega praat vanaf moment van aankomst tot vertrek, non-stop. Ik begin te vermoeden dat ze al pratend ademt. Als ze stopt met praten, valt ze wellicht dood neer. En dat geeft zo’n ongedierte in het kantoor dus dat willen we niet. Ik zit aan mijn bureau met maximaal volume op de koptelefoon en barstende koppijn.

Mijn dagelijks bestaan wordt bepaald door een echo van economisch nut. Mijn baan voegt niets toe aan de maatschappij, maar dat ik werk en consumeer wel. Zo ontspring ik de dans als volledig nutteloos beschouwd te worden. We zijn hard geworden tegen nutteloosheid: we sluiten het op, sluiten het buiten, sluiten het af, sluiten het uit. Nut bevindt zich binnen de sloten en is kwetsbaar en weerloos.

En dus dien ik het nut, door vroeg op te staan en in een trein vol tieners te zitten die zelden hun mondmasker dragen, net omdat het verplicht is. Dan fiets ik door weer en wind zo rap mogelijk om op tijd te kunnen inklokken. Vanaf daar maakt het niet uit wat ik met mijn dag doe, als het er maar nuttig uitziet. En ik mag zeker niet te vroeg weg want dat schaadt het nut van mijn aanwezigheid. Ga ik ’s avonds nog naar een optreden, film of gewoon een café, dan moet ik er vooral aan denken dat ik de volgende dag vroeg op moet. En zeker wel consumeer maar niet te veel want dan is morgen mijn collegakoppijn nog erger. De koffie is gratis. Dat gelukkig wel.

Het geluid zwelt aan met gelach om een ongetwijfeld hilarische opmerking. Mijn koppijn ook. Ik druk de koptelefoons hard tegen mijn oren en schrijf in de baas z’n tijd een kortverhaal over mijn zinloze dagbesteding. Met een zucht leun ik daarna achterover, leg de koptelefoon naast het toetsenbord en ga nog maar een gratis koffie halen. Bijna weekend. En ik ben in ieder geval geen vluchteling.

Maar ik amper. Dat wel.

Aigu
0 (0)

Ik was laatst op bezoek bij ’n vrind. Uit hoofde van zijn privacy zal ik ‘m aanduiden met de naam ‘Rene van D.’ 

Er was substantieel iets niet pluis in dat huis. Ik kon er echter de vinger niet achter krijgen. Was hij zijn lief kwijt? (Dat kon moeilijk, daar hij op dat moment geen lief de zijne mocht noemen.)

Was hij zijn betrekking kwijt? (Dat kon moeilijk, daar hij op dat moment geen betrekking bezat.)

Was hij zijn schatje Blini kwijt? (Dat kon moeilijk, want ze lag spinnend op de sofa).

Bezorgd staarde ik naar de wat verwarde man, die op zijn knieën door zijn huiskamer kroop.

‘Gast, was ist los?’, vroeg ik in mijn beste als-we-de-oorlog-verloren-hadden-Nederlands.

‘Ach, weet je,’ antwoordde Rene, ‘ik zoek al drie kwartier tevergeefs naar mijn accent aigu.’

De spiegelkoepel
0 (0)

De sjamaan van de stam keerde terug uit de bergen na veertig dagen vasten en mediteren. Hij nam op de rug van zijn ezel een koepel van spiegelglas mee. 

In een visioen had de sjamaan namelijk een stem gehoord die hem zei deze koepel op het plein van het dorp te plaatsen, opdat alle stamleden zich eromheen konden verzamelen om zich als één stam gereflecteerd te zien.

Met veel eerbied werd de oude man onthaald. Al gauw werd het een ritueel binnen het stamgenootschap, om op speciale dagen in een kring rond de spiegelkoepel te staan.

Op een dag, reeds vele generaties na de dood van de oude sjamaan, kwam er een reizende koopman langs in het dorp. Hij stalde zijn waar uit op het plein, en verkocht sieraden en kleden aan de vrouwen. Toen viel zijn oog op de glazen koepel. Hij vroeg het stamhoofd waartoe deze diende, en het stamhoofd legde hem het ritueel uit.

‘U zou de spiegelkoepel kapot moeten slaan,’ zei toen de koopman tegen het stamhoofd, ‘dan kunt u de losse scherven aan elk stamlid apart verkopen, en kan men thuis in de spiegel kijken, in plaats van dat men alsmaar op het dorpsplein moet opdraven. Hoeveel leden telt uw stam?’

‘Maar liefst duizend leden, beste koopman,’ antwoordde het stamhoofd.

‘Zou u er bezwaar tegen hebben, O stamhoofd,’ vroeg de koopman, ‘als ik met deze hamer de koepel in precies duizend stukken sloeg? Dan verkopen wij deze voor een kleine prijs aan ieder stamlid, en delen we de winst!’

Het stamhoofd had wel oren naar dit plan, en aldus geschiedde. Met een ferme klap sloeg de koopman de spiegelkoepel kapot in duizend scherven. Hij verzamelde deze en stalde ze uit in zijn kraam.

De stamleden maakten eerst bezwaar. ‘Waar is onze spiegel gebleven? Wat heeft u ermee gedaan!’ riepen zij in koor. Maar toen de koopman uitlegde dat ieder vanaf nu zijn eigen spiegel had, verstomde het protest. Elk stamlid ging thuis een goudmunt halen en kocht voor zichzelf een deel van de spiegel bij de koopman. De koopman wikkelde zijn duizend goudmunten in een doek, pakte deze goed in, gaf het tevreden stamhoofd zijn deel van de winst, en trok verder het land in.

Sindsdien lag het plein er verlaten bij. Alle stamleden bleven het hele jaar thuis en staarden nu elke dag in hun eigen deel van de spiegel. Ze dachten daarin nog altijd de voltallige stam te zien, en hadden niet door dat ze enkel en alleen hun eigen gezicht bewonderden.

Welk Prozacstad karakter ben jij ?
0 (0)

Met wat terugtellen kwam ik er uit. Tien, riep ik. Echt waar, knikker, vraagt de Opperpater. Ja, als ik jou niet meereken, dan negen, Opperpater. Zeg ik. Maar mij reken je toch zeker wel mee, knikker, vraagt de Opperpater bezorgd. Ik stel hem gerust: Opperpater, over jou heb ik nu al voldoende verhalen geschreven om een dun bundeltje mee te vullen. Maar dan nog zijn er negen karakters al op onze vrienden gebaseerd. Ik vraag of de Opperpater kan raden wie wie is. Dat vindt hij goed. Maar eerst even bier halen. Ik zeg dat ik nog heb.

Ik som de karakters op. Voor de lezers thuis: er is geen app van. Ik zou nu de langer meelezende fans kunnen uitdagen maar die hebben het allebei druk vandaag, dus dat is niet mijn beste idee. Ik maak het u dus maar makkelijk. Je hebt dus de Opperpater (die trouwens als literair karakter figureert in meerdere boeken, niet alleen van mijn hand, en die ook een eigen moppenboek heeft met QR codes in plaats van moppen. Heeft u daar interesse in, stuur me even een berichtje). De man die eigenlijk alle andere karakters overbodig maakt. Maar we hebben er meer. De tekenaar en Willem met de WK Trauma’s kent de Opperpater direct. Dat zijn stamgasten van Club P. Daarna wordt het wat moeilijker.

De Terrasbioloog weet hij ook nog wel. Die is niet zo moeilijk. Als ik echter vraag wie mijn Terrasechtgenote is, dan krabt hij op zijn hoofd. Oei. Die is moeilijker. Dat snap ik wel, die stond enkel in mijn recentste prozaboekje. De Opperpater mort een ‘oh’ en vraagt of ik er nog eentje wil geven. Ik vraag er nog eentje uit mijn boekje: De veelbelovende schrijver. Die raadt hij direct. We hebben maar één vriend die schrijft en landelijke bekendheid geniet. De Opperpater telt even in zijn hoofd en zegt dat er dan nog vier zijn. Ik noem de meest recent geïntroduceerde Krullenzeeuw. Ook daar hoeft hij geen seconde over na te denken. Ook bij de moeilijkere Boze Vriend weet hij wel wie ik bedoel. Nog maar twee, knikker !

Hij moet weer even bier halen (haal voor mij ook maar een) maar dan trekt hij ongeduldig aan zijn sigaret en zegt: kom maar op, knikker. Ik noem Ome Rob. Daar moet hij even over nadenken. Ik geef als hint dat Ome Rob een eindeloze dialoog afsteekt. Dan is hij ineens niet moeilijk meer. De laatste dan, knikker, zegt de Opperpater, trots dat hij al onze vrienden herkend heeft. Ik schraap mijn keel en zeg: De Starfucker. Wie ? vraagt de Opperpater. De Starfucker, herhaal ik. De Opperpater denkt terug aan een film die we pasgeleden zagen. Nee, dat is hem niet, zeg ik. Ik zeg dat de Starfucker de Starfucker heet omdat hij een bekende Nederlandse vrouw heeft benaderd en gezegd dat hij de lokale starfucker was. Ze lachte hem uit toe. Met deze hint snapt de Opperpater hem nog niet. Ik zeg dat hij Starfucker moet afkorten in twee letters, en aan wiens pseudoniem moet hij dan denken. Nog steeds komt de Opperpater er niet uit. Ik zucht en zeg dat hij vaker KutBinnenlanders.nl moet lezen.

Tandvlees
0 (0)

Vrouwen met doorlopend ontbloot tandvlees, daar heb ik het moeilijk mee. Bedek dat nou toch, denk ik dan. Zelf ben ik van de minzame grinnikjes. Een schaterlach hoor je bij mij zelden. Of ik moet dronken zijn. Of ik, als ik dronken ben, veel tandvlees toon, weet ik niet. Zo ja, dan ligt dat echt aan de alcohol. Tandvlees is mijn ultieme taboe. Ik vind het verschrikkelijk bij een ander, en verberg angstvallig en beschaamd het mijne. Tandvlees is intiem. Het is gevoelig, het is sensueel, en nog belangrijker: mensen die doorlopend hun tandvlees tonen, komen mij enorm onintelligent over. Hetzelfde als mensen die de hele tijd hun bek open laten hangen. Alsof hun hersenen bij alledaags gebruik al extra koeling behoeven. Dus nee, vrouwen met klokrond schaamteloos tandvleesgekoketteer, daar blijf ik wars van. Dat verschrikkelijke tandvleesexhibitionisme.

Maar tegenover mij zit er toch weer een. Het zijn net katten: ontloop ze, en ze moeten per se op schoot. De tandvleesmevrouw probeert nog niet meteen op schoot te klimmen, eerst zet ze haar volle vleselijke verleiding in. Bij andere mannen werkt dit misschien. Of wellicht kunnen die daar om- of doorheen kijken. Wellicht denken die vooral: deze vrouw lacht, dus ze toont vriendelijkheid en toenaderbaarheid, ik kan mijn slag slaan. Ik trek een vies gezicht. Kan ik niks aan doen. Het tandvlees is enorm roze. Maar écht enorm roze. Het soort roze waar trainingspakken in gefabriceerd worden. Die je dan over straat ziet lopen en die je tot oversteken naar de andere stoep dwingen. En wegkijken. Ze heeft opvallend kleine tanden. Of misschien heeft ze normale tanden, maar is dat tandvlees gewoon zo groot.

Hoe meer ik probeer niet te kijken, hoe meer het tandvlees zich op mijn netvlies brandt. Er lopen rillingen over mijn rug. In gedachten zie ik speeksel en voedselrestjes er overheen sijpelen. Bacteriën krioelen. Bij een beetje zonneschijn liggen die microben zich waarschijnlijk al in te smeren met zonnecrème. Dit mens is een gevaar voor de hele mensheid. Ik durf er niks van te zeggen. Sterker, ik klem mijn lippen hard opeen. Bang dat ik het ook krijg.

Onvindbaar
0 (0)

Ik ben ineens onvindbaar. Zo was ik er. Zo was ik er niet meer. Ik heb overal gezocht maar vind niks van mezelf terug. Nog geen schim. Geen DNA-restje. Je zou er licht ongerust om kunnen worden, want het duurt nu al meer dan een dag. Straks blijf ik weg. Dat zou erg dol zijn. Maar vooralsnog ben ik niet weg, maar onvindbaar. Vroeger zei men in mijn ouderlijk huis: ‘kwijt kan niet’. Dus ik ben niet kwijt. Ik ben nog ergens. Dat moet haast wel. Maar ja, ga maar eens zoeken. Lastiger dan je denkt. Als je tenminste onvindbaar bent. En ik doe zelden half werk, dus ik ben direct volledig onvindbaar. Ga er maar aan staan. Zowel aan dat onvindbaar zijn, als vervolgens het zoeken. Ik kom mijn dag alvast wel weer door.

Een paar vrienden nemen hun telefoon op en al snel komen ze mee zoeken. We keren eerst het huis binnenstebuiten. Alles optillen, alle laden controleren, ook onder de deurmat zit ik niet. Minitieus wordt mijn tuin uitgekamd, maar ook daar blijk ik me niet te bevinden. Ik vind het wel lang duren, en zwaai met het lang duren in de lucht. Mijn vrienden kijken eens goed. Dat ben jij niet, zegt er eentje. Volgens mij is dat een het lang duren. Oh, zeg ik beteuterd, en plaats de het lang duren terug in de vrije natuur. Hij fladdert.

We krijgen er dorst van en drinken een biertje. Mijn vrienden zeggen dat ik waarschijnlijk vanzelf wel terugkom. Het is zomer, zeggen ze. Dan komt dit wel eens voor. Ik moet me niet te ongerust maken: waarschijnlijk ben ik gewoon een beetje op avontuur. Ik drink mijn bier en mis mezelf.

Newer posts »

© 2025 KutBinnenlanders.nl

Theme by Anders NorenUp ↑