Overal waar ik de mensen zie
De man, de jongen, het meisje die
mij ziet lopen in de straat
me niet aanspreekt, maar wel aankijkt
Een blik die tot diep in me reikt
mij tot nu toe niet met rust laat.

Men beschouwt mij als een vreemdeling
een onbekende sterveling
Wat doet die hier, zie ik ze peinzen
Die man, de jongen die ook bestaat
Maar waarom kijkt hij toch zo kwaad
Doet mij meteen al iets terugdeinzen.

En als ik op schoolpleinen en de straten
de mensen langs me heen zie gaan
Ik vertrouw ze niet, hoe kan ik weten
dat ze mij nu wel laten begaan?

Ik werd gepest door iedereen
Ach, min of meer, er was er een
Een dikke jongen met de naam Peter
Hij zat me achterna
Ik voel hem waar ik ook ga
als iedereen, al weet ik beter.

Ik werd steeds buitengesloten
Werd als uit een mal gegoten
van degene die er niet bij hoort
Bij gym het laatst gekozen
Ontmoette blikken, vaak de boze
Onschuld wordt nog steeds vermoord.

(refrein)

Peter, hij weet niet wat ie deed
Alleen dat ik eronder leed
Ik zie nog zijn wrede ogen
Dit verleden heb ik niet verdiend
Nostalgisch zal ik niet omzien
Op straat loop ik iets gebogen.

Hij, die Peter, was er een
maar pesten, dat kan iedereen
Overal zijn mensen die het doen
Het kan ook steeds opnieuw beginnen
Een vijand kan zichzelf verzinnen
En dan wordt het voor mij weer net als toen.

En dat ik op schoolpleinen en de straten
pestkoppen als hij steeds weer zie staan
Hij was een kind, hij kon niet weten
hoe het zijn slachtoffer zou vergaan.