De vergadering kondigde zich niet anders dan anders aan. Ik noteerde de naam van de aanwezigen en van een of twee verontschuldigde afwezigen.

Ook niet anders dan anders was mijn plaats, naast de voorzitter. We hadden een uitstekende verstandhouding. Hij overliep het verslag dat ik van de vorige vergadering geschreven had. Het werd unaniem goedgekeurd.

Daarop haalde hij een hoed boven en zette die op mijn hoofd. Een deelnemer aan de vergadering stond op, kwam naar me toe en stak een pluim op mijn hoed. ‘Voor de kwaliteit van de verslaggeving’, zei hij. Ik stamelde wat.

De voorzitter voegde er aan toe: ‘Notuleer dit maar’.