Trillend en met wat op elektrische knetters in zijn speeksel leek, trok hij zijn keukenkast weer open. Zijn bloeddoorlopen ogen vielen nu op de eierdopjes. Hij had eierdopjes. Hij had zeven eierdopjes. Hij at nóóit gekookt ei, laat staan dat hij er zeven eierdopjes voor nodig had. De keramieke dopjes deden er meerdere furieuze smeten op de grond over voor ze dan toch ook geluk zouden brengen. Bleven nog de lelijkste eierdopjes, met een soort gewikkeld ijzerdraad. Hij greep ze en liep met kwade stappen naar zijn zetel in de kamer terug. Daar begon hij ze met alle kracht die de woede in zijn lijf opwerkte, uit elkaar te trekken.

Ondertussen keek hij naar de flikkerende TV-beelden. Beelden van mensen die heel gepikeerd op een treinstation stonden, afgewisseld met beelden van lege aankondigingsborden. Beelden van jongeren op een of ander groot festival, vol schminck. Vervolgens iets met rode omlaaglopende lijnen op grafieken. De Paus die zwaaide. Hij had het eerste eierdopje al uiteen getrokken en in een nieuwe vorm opgefrommeld en was inmiddels aan het tweede begonnen.

Slaap zou er voorlopig niet meer van komen. Kijk, wereld, dacht Diederik. Kijk maar een keer goed. Dit is uw trouwe dienaar, dit hebt u van mij gemaakt. En dit maak ik van u. Ik wil u helemaal kapot hebben. Aan scherven, aan gruzelementen. Ik wil u tot confetti opblazen, ik wil u aan gort slaan met een grote woedende moker die rood gonst als ik hem zwaai en zwaai en zwaai.

Er lagen al twee onherkenbare kluwen metaaldraad op de grond en Diederik greep de derde. Zijn ogen speurden alweer de kamer af, op zoek naar meer zaken die kapot konden. Zaken die bij iedere springende splinter en iedere woedende aanspannende spier het besef versterkten dat hij het meerendeel van zijn bezittingen feitelijk helemaal niet nodig had. In zijn keel bleef hij grommen.

Bevalt het je, leven ? Wat ik doe ? Wat ik zie ? Wat ik doorheb ? Schrik je al ? Ik heb je waardeloosheid doorgrond, leugenachtig monster. En ik ga niet rusten tot ik je bij je keel heb, je in je smerige ogen kan kijken, en je kan toesissen hoeveel genoeg ik van je heb. Van al je bullshit.

Zijn oog viel op een doos handleidingen van zijn diverse elektronische apparaten en hij slaakte een bijna blije zucht. Terwijl hij kokend van kwaadheid de handleiding van zijn wandklok doorscheurde, schoot hem het ironische besef door het hoofd dat hij zich levender voelde op dat moment dan in heel lange tijd, misschien wel dan ooit tevoren. Het besef glipte onmiddellijk weer uit zicht met een vlammende oplaaiing van de brutale vraag waar hij nog voor zou moeten willen blijven leven. En ook de nooit geopende handleiding van zijn digitaal zakcamera’tje mocht eraan geloven.

Bevrijd jezelf van de fictieve schakelen van je levende eigendommen, dacht Diederik. Scheur en breek door wat was en wat je de wereld beloofde, om de weg naar de wereld te hervinden.

Kilometers verder, met zijn kop naast een drinkensbak op de keukenvloer, liet Woef een zachte piep horen.