De man zat daar opeens. ’s Ochtends, in de hoofdstad van het kleine westeuropese landje. Een krantenbezorgende jongen per fiets zag hem als eerste. Starend naar de man reed hij bijna zijn voorwiel in een tramrail, wat tot een lelijke valpartij had kunnen leiden. Net op tijd kon hij zijn tweewieler van dit onheil behoeden. Hoofdschuddend vervolgde hij zijn route, beter beseffend dan meeste stadsbewoners wat voor mafkezen er zoal in de wereld rondlopen. Toen hij echter enkele uren later hetzelfde punt voorbijreed, zat de man er nog steeds. De stad was reeds ontwaakt, en de brave werkende mensch was zich in grote massa’s rondom de man naar hun werklocaties aan het begeven. Velen keken slaperig maar bevreemd om naar de man, die niet van zijn zitplaats wijkte.
Een oudere vrouw, die een goed uurtje later haar stoep aan het vegen sloeg, was de eerste die de man aansprak. “Pardon meneer, gaat het ?” De man knikte: “Oh ja hoor, het gaat prima. Dank u wel.” De vrouw haalde een wenkbrauw op maar vervolgde eerst haar geveeg. Toen de stoep een tevredenstellend niveau van properheid had bereikt, en de man er alsnog zat, liep ze haar woning in om de politie te bellen. Vreemde mannen die urenlang op háár stoep zaten – zeker als ze niet voor háár kwamen, wat al jarenlang niet meer gebeurde – dat gaat zomaar niet, natuurlijk. Het moet immers niet gekker worden. Twee agenten kwamen een klein uurtje later ter plaatse. “Zo meneer, en wat denken we dat we aan het doen zijn ?” De man antwoordde kalm: “Ik ben hier aan het zitten, mijn beste heren. Dank u voor uw belangstelling.” “We hebben klachten ontvangen dat u hier al een tijdje zit, meneer,” zei één agent. “Dat klopt, agent, ik zit hier sinds vrij vroeg deze ochtend. Sinds vanacht, als u het strikt wilt benoemen. Of gisteravond, daar wil ik vanaf zijn. Die distinctie is mij altijd een beetje ontsnapt.” De agenten trokken aan zijn armen in een poging de man op zijn benen te krijgen. “Kom, meneer, dan kunt u met ons mee.” De man stribbelde tegen. “Nee, dank u, heren. Er zijn geen wetten of andere regels tegen het zitten op een openbaar troittoir waar u mij voor kunt oppakken, ik veroorzaak geen enkele andere overlast, me dunkt dat u mij niet zomaar van deze locatie kan verwijderen zonder onrechtmatig bezig te zijn.” Het a-typische taalgebruik van de man, voor iemand die zich in deze stad op dergelijke mate maatschappelijk-ongewoon gedraagt, verbaasde de agenten. Één krabde even onder zijn pet. Tsja, wat nu ? De man had gelijk, er was geen enkele basis voor het arresteren of verplaatsen van dit bizarre sujet. Ze begonnen hem te vragen of hij niet ergens moest zijn, waarop de man ontkennend hoofdschudde: “Naar uw begrippen moet ik hier zijn. In mijn eigen definitie van wat u onder ‘zijn’ verstaat, ben ik echter in volle vervoering naar een andere locatie. Alles is relatief, ziet u ?” De agenten zochten in de zakken van de man naar drugs – iets dat ze wél mochten doen – maar vonden niets. De man was ook duidelijk niet onder invloed van een of andere al dan niet illegale substantie. Hij zat gewoon overdag op de stoep en had daarmee gelijk, dat hij hiermee in zijn goed recht was. Na een tijdje vruchteloos discussiëren met de man, die overal vreemde maar heldere antwoorden op wist te geven, gaven ze hem een waarschuwing dat hij andere mensen niet lastig diende te vallen en besloten verder te gaan. Er waren immers onrustplegers genoeg in de stad, de hele dag, om niet zoveel tijd aan één vreemde snuiter te besteden. Gedurende de dag kwamen er meer en meer mensen vragen of de man in orde was, of hij ergens heen moest, wat hij daar deed. Sommigen boden hem vervoer aan, wat hij van de hand wees. “Ik héb vervoer, mijn beste. U merkt het wellicht niet, maar ik heb, zonder vervoer, toch vervoering.” Mensen raakten geïrriteerd door zijn mysterieuze antwoorden, velen snapten niet waar hij het over had, anderen beweerden het wel te snappen, wat tot onenigheden leidde. Mensen schreeuwden, stampten met hun voeten, duwden tegen elkaar. De man zat kalm temidden van de verwonderde, ruziënde, verontwaardigde en nieuwsgierige medemens. De agenten kwamen terug, één moeide zich in de opstootjes terwijl de andere wederom aan de armen van de man sjorde. “Kom op, kerel, het is mooi geweest. Je maakt de mensen gek,” waarop de man tegenstribbelde en kalm zei dat niet hij, maar de mensen die zich druk maakten het probleem waren. De agent gaf wederom zijn pogingen hier tegenin te redeneren op en hielp zijn collega met de bescheiden menigte die op dit langzaamaan weinig christelijke tijdstip zo’n heisa aan het schoppen waren. Het zacht maar plotseling piepen van een electronisch horloge riep de commotie een halt toe. De man stond op. Na 23 uur, 56 minuten en 4 seconden zitten was er forse kramp in zijn kuiten geslopen. Hij had ruim 20.000 kilometer afstand afgelegd, want die afstand had het desbetreffende stukje troittoir rond de as van de aarde geroteerd – en dit alles in volstrekte kalmte terwijl de wereld om hem heen zich maar nodeloos druk maakte. Fluitend wandelde hij de straat uit.
Reactietjes