Ik ben de enige op kantoor vandaag. Iedereen is ziek of met verlof of in elk geval elders. Sommigen werken thuis. Ik ben helemaal alleen en loop in mijn blootje rond. Al een week keek ik uit naar deze dag. Het is stil, geen gebabbel of muziek. Ik hoor mijn beenharen wapperen in de wind. Het kantoor heeft weliswaar hoge ramen, maar het gebouw staat middenin de bossen. Niemand komt hier, enkel de vogels kunnen me zien.
Mijn bedrijf ontwerpt vogelnestjes. Ik moet ze testen. Dat is mijn werk. Ik weet niet waarom we vogelnestjes bouwen, de meeste vogels kunnen dat zelf prima. Hoewel ik al eens duivennesten heb gevonden in mijn schuur die echt alleen de meest achterlijke duif ter wereld had kunnen proberen bouwen. En ooit zag ik een duif zitten op één takje. Scandinavisch minimalisme, wellicht.
Ik vind het onzin dat ik de vogelnesten moet testen met een broek aan. Dat gaat toch veel beter zonder. Anders voel je niet of het nest een beetje comfortabel zit. Hoe het prikt en pikt. De houtnerven en vezelbasten. Broekloos vogelnesttesten brengt je tenminste weer in contact met de natuur. En als je toch zonder broek rondloopt, hoeft je bovenlijf ook niet bekleed. Ik ben Donald Duck niet. Het zou maar een raar gezicht zijn, zo onderhalf ontbloot op kantoor.
Met een koffie in de hand en een vogelnest dat nog aan mijn billen plakt loop ik even naar buiten voor een frisse neus en vergeet helemaal het automatisch slot van de deur. Ik zal moeten wachten tot morgen de eerste collega arriveert voor ik terug binnen kan. De vogeltjes vliegen af en aan met takjes terwijl ik op een houtje bijt.
Ik ben de enige op kantoor vandaag. Iedereen is ziek of met verlof of in elk geval elders. Sommigen werken thuis. Ik ben helemaal alleen en loop in mijn blootje rond. Al een week keek ik uit naar deze dag. Het is stil, geen gebabbel of muziek. Ik hoor mijn beenharen wapperen in de wind. Het kantoor heeft weliswaar hoge ramen, maar het gebouw staat middenin de bossen. Niemand komt hier, enkel de vogels kunnen me zien.
Mijn bedrijf ontwerpt vogelnestjes. Ik moet ze testen. Dat is mijn werk. Ik weet niet waarom we vogelnestjes bouwen, de meeste vogels kunnen dat zelf prima. Hoewel ik al eens duivennesten heb gevonden in mijn schuur die echt alleen de meest achterlijke duif ter wereld had kunnen proberen bouwen. En ooit zag ik een duif zitten op één takje. Scandinavisch minimalisme, wellicht.
Ik vind het onzin dat ik de vogelnesten moet testen met een broek aan. Dat gaat toch veel beter zonder. Anders voel je niet of het nest een beetje comfortabel zit. Hoe het prikt en pikt. De houtnerven en vezelbasten. Broekloos vogelnesttesten brengt je tenminste weer in contact met de natuur. En als je toch zonder broek rondloopt, hoeft je bovenlijf ook niet bekleed. Ik ben Donald Duck niet. Het zou maar een raar gezicht zijn, zo onderhalf ontbloot op kantoor.
Met een koffie in de hand en een vogelnest dat nog aan mijn billen plakt loop ik even naar buiten voor een frisse neus en vergeet helemaal het automatisch slot van de deur. Ik zal moeten wachten tot morgen de eerste collega arriveert voor ik terug binnen kan. De vogeltjes vliegen af en aan met takjes terwijl ik op een houtje bijt.
Ik lag achter glas, mijn ogen amper volgroeid, en de hele wereld was mijn televisie. Een paar keer per dag kwam mijn moeder, of toch een vrouw die duidelijk liever mij had willen kunnen knuffelen. Maar ik was een frutseltje met een reusachtige kop en clownesk lompe reuzenvoeten. Ik zat in glas om mij te beschermen tegen de wereld.
Ik zit achter glas in de trein. Het is vettig en aangeslagen, en de wereld is dus vies en onaanzienlijk. De wereld kan daar niets aan doen. Het glas zit bij mij. Ik kan het van mijn neus af plukken en met mijn T-shirt oppoetsen. Even wasem ademen en dan wrijven en klaar. Dan is de wereld weer helder. Voor zover de wereld ooit helder was. Maar ik laat het zo. De wereld mag nu even vaag blijven. Er zijn geen details die ik nu wil of moet zien.
Ik loop meer op routine dan op zicht naar het water. Zelfs mijn lijf is maar een onscherpe vlek, een waas. De andere mensen zijn te identificeren aan hun bewegingen. Dat daar beweegt, dus het leeft. En het mag lekker daar blijven doorleven, zolang het maar niet in mijn buurt komt.
Ik duik in het water en laat mezelf zakkend de diepte in glijden. Ik heb mijn ogen wijd open. Het zonlicht wordt kunstmatiger maar rechtlijniger, er dansen stralen in de woel. De wereld vlakbij is messcherp, de wereld erbuiten zit achter vloeibaar glas. En ik hoor niemand meer. Ik hoor ruis, en gemoffeld geluid, en vooral mezelf ademen. Ik hoor mezelf ademen, en de geluiden in mijn lijf. Ik ben een frutseltje met een reusachtige kop en clownesk lompe reuzenvoeten.
Ik zie op een tweedehandssite iemand die een collectie badeendjes aanbiedt. Ik kijk naar de foto en vind dat het weinig voorstelt. Ik besluit een bericht te sturen. Om de aanbieder een prutser te noemen. Een amateur. Dat noem je toch geen verzameling. Ik stuur een foto van mijn badeendjes mee. Ik heb er meer dan zevenhonderd, in grote manden, in de badkamer staan. Ik schrijf: dat is pas een verzameling. Ik hou me in en stuur niet na dat hij een prutser en een quitter is. Ik ben in een lieve bui vandaag.
In de Kringwinkel zie ik een decoratiestuk. Een grote bak vol wijnkurken. En daarop de tekst ‘Yep I drunk them all’. Ik kan de bak niet laten staan, dat begrijpt u. Dus ik koop hem en haal hem thuis uit elkaar. Ik wis de letter U en maak er een A van. Ik steek alle kurken er weer terug in. Tevreden lever ik het decoratiestuk terug in bij de Kringwinkel. Ik heb de wereld weer een beetje beter gemaakt.
Met een zak vol koffiekoeken loop ik langs de arme, magere hongerige rij die bij de Voedselbank staat. Ik wijs naar de zak en gebaar dat het lekker gaat smaken. Je moet de mensen iets te dromen geven in het leven, beaamt ook het barmeisje dat vandaag haar decolleté nog wat meer gedecoreerd heeft. Ik proost met haar en vraag of zij weet hoe lang dit leven nog gaat duren. Niet lang genoeg, volgens haar, maar ik heb zo mijn twijfels.
Ik zie de stad wegtrekken. De betonnen torens, als grauwe klauwen in een grijze lucht, weerspiegelen op de rails. Ik ga terug. Ik was er, en nu ben ik er niet meer. Dag, mensen die ik ooit kende, het was tof jullie weer te zien. Als een geïnformeerde tourist die zijn vakantiehuisje weer verruilt voor waar thuis is. We hebben bijgepraat en moeten zeker eens afspreken binnenkort.
De meute was zo vriendelijk om me naar het station te brengen. Ik moest beloven nooit meer over Prozacstad te schrijven. Ik beloofde dit, want beloftes onder bedreiging tellen niet. Zo kwam ik met slechts enkele kleerscheuren de stad weer uit.
Continue reading
Het is zo warm dat de woorden smelten. Dus zit een groep schrijvers samen in een achtertuin. Normaal staan ze graag in de aandacht, maar vandaag gaat het om de schaduw. Met argusogen zien ze de schaduw krimpen en weten dat ze er vroeg of laat om zullen moeten vechten. Maar nu is er nog net plek genoeg.
De schrijvers eten stilletjes friet. Ik ben een van de schrijvers. We schrijven in onze boeken over elkaar. Behalve één van ons, maar zijn boek is dan ook nog niet gepubliceerd. Dat krijg je ervan. Hij krijgt de meeste frieten op zijn bord want schrijvers zijn solidaire mensen.
Continue reading
Vanavond ben ik bij de nieuwe locatie van Club P., wat nu wéér een andere naam heeft maar nog steeds gewoon bier zuipen en film kijken bij de Opperpater thuis is. Ik heb het adres eindelijk gevonden. Eerste keer dat dat lukte.
De Opperpater heeft een nieuwe verloofde, zegt hij. Hij laat een foto zien van een jonge dame met mooie make-up. Ze is één van zijn drie nieuwe verloofden zegt de Opperpater. Toevallig zijn het allemaal strippers in de lokale paaldansclub. Wat een toeval, zeg ik. Ik vraag of ze elkaar kennen. Dat weet de Opperpater niet.
Continue reading
Nu de mensen boos zijn op iemand die elke dag internetfilmpjes plaatst en iets doms heeft gezegd, zie ik mijn kans om aan hen te ontsnappen. Het kan ze niet veel schelen, ze schreeuwen moord en brand om de internetfilmpjespersoon. Vooral degenen die nooit internetfilmpjes kijken. De Opperpater maakt zich stil uit de voeten, zegt dat hij me straks wel op het terras ziet. “Dorst, knikker.”
Ondanks alles wil ik niet het risico lopen herkend te worden. Ik vermom mezelf met een snor uit een budgetwinkel. In Prozacstad wemelt het van de budgetwinkels. Er zijn ook heel veel babyoutlets. Ik merk aan de hoeveelheden mensen met baby’s op straat dat die blijkbaar in de aanbieding zijn. Kan nooit veel kosten, zo’n kind. Ik plak de snor op mijn snor en ben vermomd.
Continue reading
Ik kijk uit het treinraam. Over een aantal minuten arriveer ik in Prozacstad. Ik woon er al enige tijd niet meer, maar reis nu toch terug. Ik ben in een andere stad gaan wonen, in een ander land. Wel ging ik gewoon door met verhaaltjes schrijven over Prozacstad. Tien jaar geleden publiceerde ik zelfs een boekje met die kortverhalen. Iedereen stond erin. Ook de Opperpater, maar die was als enige niet boos. De Opperpater is bijna nooit boos. De Opperpater vindt het prima wat ik over hem schrijf en gaat stabiel en soepel door met zijn leven.
De mensen in de coupé staren als verlamde koeien uit het raam. Het is niet onprettig dat ze hun monden open hebben. Vandaag is een toevallig warme dag en in de coupé tocht het nu flink. De geur neem je er dan maar bij. Een krakende luidspreker kondigt onze aankomst aan. Pr. Z. St. We zijn er dus. Ik pak mijn zakken en roltrap het station uit.
Continue reading
© 2025 KutBinnenlanders.nl
Theme by Anders Noren — Up ↑
Reactietjes