“Als wij vroeger op school het woord ‘Vlaanderen’ hoorden, dan zagen we korenvelden, boerderijen, koeien, kortom landbouw. En Wallonië, dat waren fabrieksvoorsteden, rook, mijnen. Is dat beeld nog zo ?’ vraagt een kalme Godfried Bomans aan een bankdirecteur, die antwoordt ‘Dat beeld is onjuist geworden’. Het is kenmerkend voor de derde aflevering van Een Hollander Ontdekt Vlaanderen. Telkens op beleefde wijze legt hij de mensen die zijns inziens het prachtige, authentieke Vlaanderen naar de hel aan het helpen zijn, het vuur aan de schenen. Een veel strikter dan eerdere afleveringen terugkomende tweedeling in deze aflevering is het ‘Vlaams zijn’ versus het toen, voornamelijk industriëel, ‘Europeër worden’. Machtig wordt dit geïllustreerd, nu niet met beelden van natuur, maar van oude gebouwen (waaronder het sindsdien verder gerestaureerde Gravesteen in Gent, dat ik, hoewel ik weinig touristisch ben aangelegd van nature, inmiddels ook maar eens bezocht heb) tegenover beelden van pijp- en sigaarrokende, of van uitgebreide maaltijden genietende, welgestelde mannen. Met een sterk gevoel van ironie begint de aflevering met Bomans die temidden van een vrij volkse, vlaamse boogschietvereniging, bijna per ongeluk een schot in de roos schiet. En dat is ook wat de aflevering doet, al is het interessant om bijna veertig jaar na dato dit materiaal terug te zien – want geheel in stijl van het in de aflevering geciteerde geval Genk, waar Bomans tien jaar eerder was toen er maar een paar duizend mensen woonde, en ten tijde van de aflevering al vijftigduizend, is er weer een hoop veranderd. Mijns inziens dan.
Er zijn twee interessante koersen die deze aflevering bevaart. Enerzijds wordt de, door Bomans als schokkend ervaren, ‘vooruitgang’ belicht als zijnde zeer mogelijk rampzalig. Met beelden van lucht- en watervervuiling, roetaanslag, ademnood voor de burger die er, simpel door in fabrieken te (moeten) werken, aan bijdraagt, en zelfs een hint naar de kernenergie-problematiek. Daarnaast het verdwijnen van prachtige oude gebouwen om plaats te maken voor garages, fabrieken en reusachtige rokende schoorstenen. Grauwe metalen kranen worden gefilmd in de achtergrond van wapperend riet aan de waterkant. Notabelen van industriële, economische en wetenschappelijke vakgebieden vormen kleine zweetdruppeltjes op het voorhoofd wanneer Bomans hen in slechts oppervlakkig verholen woorden vraagt of ze Vlaanderen niet in al haar historische pracht de afgrond in aan het duwen zijn, en bijna zonder uitzondering sputteren ze tegen dat de vooruitgang nu eenmaal een wereldwijde noodzaak is (en niet zelden roepen ze een voorbeeld aan waarin ‘Holland’ op een bepaald vlak soortgelijk of slechter scoort, terwijl notabene een minister met wetenschappelijke portefeuille aan het eind van de aflevering nog de kanttekening plaatst dat als men wijst naar een ander met één vinger, men de drie vergeet waarmee men naar zichzelve wijst).
Wat deze aflevering ronduit hilarisch maakt, is het brutalere gedrag van de cameraman. Terwijl de standpunten van de hoge heeren uiteengezet worden, focust hij subtiel en onbeschaamd op de goedgevulde borden, de rokende pijp, het luxueze bureau waarachter de man in kwestie zit. Dat deze afleveringen met deze montage de televisie gehaald hebben, verbaast mij ietwat – maar misschien ligt dat aan het feit dat de kracht van de media inmiddels ook doorgedrongen is door de notabelen van heden ten dage, die niet zelden zullen eisen op een bepaalde positieve manier in beeld te willen komen.
Er is natuurlijk wel meer veranderd. Waar de jaren ’70 inderdaad in beide buurlanden nog een grote industriële opmars kenmerkten, in België van oudere en gedecentraliseerde aard, in Nederland van jongere en meer efficiëntie gedreven aard, is inmiddels de stem van zowel de duurzaamheid (wellicht ietsje te luid) als van karakter- en monumentenbehoud, tegenwoordig veel sterker gehoord, zonder plaats te maken voor economische belangen.
Wat wél opvallend weinig veranderd is, is de tweede koers van de aflevering: de zelfgewenste honkvastheid van de Vlaming, die al in deze oude, zwart-wit afleveringen sterk naar voren komt als economisch-, gezondheidstechnisch- en ook op het vlak van tijdsverlies als onverstandig. Maar oh zo kenmerkend, en zelfs vandaag de dag nog. De Vlaming in zijn desnoods tot op de wieldoppen versleten auto of in overvol gestampte treinen die heel het land moeiteloos doorkoerst voor zijn baan. Die nog altijd liever ú-ren reist voor zijn werk, waar dat ook moge zijn, dan dat hij ’s avonds niet in zijn eigen dorp terug is en in zijn eigen bed kan slapen, omringd door familie, vrienden, kennissen en het kleine stukje België waar hij zoveel van houdt. Maar als Brabander snap ik dat eigenlijk zeer goed. Ook vele inwoners van de voor de Belgen toch snel als ‘Ollands bestempelde noorderprovincie hebben dat trekje. We willen immers toch altijd graag weer terugzijn in, in de woorden van Guus Meeuwis, ons Brabant, ‘want daar brandt nog licht’.
Ik had eerlijk gezegd niet verwacht dat qua eigen signalering, de liefde voor een mooi maar zachtjesaan verdwijnend eigen land, het eerste zou zijn wat de Vlaming en de Brabander gemeenschappelijk zouden hebben. En onwillekeurig verlang ik, in een kamer in het hart van een van Vlaanderen’s mooiste steden, eventjes terug naar dat malle Noord-Brabant.
Reactietjes