Het is een soort bizarre tijdparadox waar ik me nu al maanden in bevind. De tijd kruipt ellendig traag voort en tegelijkertijd vliegen de dagen voorbij. Of liever, ze vervliegen. Tijd heeft haar betekenis verloren. Een betekenis die namelijk toch vooral in maatschappelijk functioneren ligt. En daar ben ik noodgedwongen mee gestopt de laatste tijd.

Ik kon niet meer maatschappelijk functioneren. Ik kon eigenlijk helemaal niet meer functioneren. Lijf en brein grepen in en zeiden boem is ho. En nu is constant het devies ‘rust’. En vertellen mensen me tegenstrijdige passieve en actieve dingen over overgave, over wandelen, over iets een plaats geven en over zoeken, en meer van die onlogische metaforen.

Ik voel me helemaal niet alsof ik een pad loop. Ik voel me nutteloos en verdwaald. En in die verwarrende tegenstrijdigheid tussen doen en laten, tussen zoeken en rusten, tussen gaan en blijven, tussen de bomen van het bos waar ik in achtergelaten ben, merk ik dat ik geen richting meer weet en me niet klaar voel voor stappen in willekeurig welke richting. Dus ik zit stil en wacht op iets. Ik weet zelf niet eens helemaal zeker wat. Maar minimaal het gevoel dat ik weer verder kan in een of andere richting. Want zonder dat gevoel ga ik bijna gegarandeerd de verkeerde richting in.

En zo vervliegen de dagen in tasteloze traagheid.