Ik greep de dag vast op de motor
en reed met haar de tijd door
We reden samen van acht naar vijf
en via 15.00 uur terug
We kwamen overal die ochtend
afstand gedeeld door tijd
Soms zo langzaam dat de tijd vloog
door de blauwe lucht.
We tarten de zwaartekracht
We tarten de wetten van ruimte, schuin door het hart
Op gevoel via ruimte en tijd naar de start
en samen door de eenzaamheid.
Ik stopte bij het begin halverwege
We deden wat broodjes met een wolkje melk
We keken toe, terwijl het getij achteruit ging
en toosten op elkaar met een kelk
Ik haalde ver weg dichtbij, warm in mijn armen
schopte de horizon voor ons uit
Op verkenning vooruit naar achter het zicht
en maakte ons dat gewaar achteruit.
(refr.)
‘S middags na de avondmaaltijd
vond ik het tijd, het was echt het einde
voor dat zalige eerste bakje met troost
de wijzers terug om achter de nacht te verdwijnen
Avonturen in de avonduren
We haalden het midden maar net
De dag gaf extra gas, zodat we terug konden keren naar bed
volgende eergisteren, vers gezet.
(refr.)
Reactietjes