Het Stenen Tijdperk
Lang, lang geleden, ergens in de toekomstige tijd leefde er een vreedzaam, gewetensvol volk op aarde dat, om niemand en niets te kwetsen van levenloos voedsel leefde. Men at rots, men at steen, vulde de maag met modder en leste de dorst met water uit de lucht en van wat er na een regenbui in de modder en het landschap bleef staan. En men was tevreden en zelfs soms gelukkig. Niet iedereen was even gelukkig, niet altijd tenminste. Dan waren er bijvoorbeeld weer een paar avontuurlijke types, die regenbogen afgingen met potten om de voordelen ervan te verzamelen. Er waren er ook – deze mensen aten meestal gewoon zand – die de deuren langs gingen om lood, om oud ijzer. Wolven, zo noemde men de kanniballistische figuren die de zwaartekracht testten en op jacht gingen om getrouwde Roodkapjes en De Jagers te overvallen om hun zware stenen. Maar veel geluk hadden die lui meestal niet. Een sprookje, zo werd het genoemd als je dacht van verzinsels en unhappy endings te kunnen leven.
Maar zij waren, helaas niet alleen op de planeet. Er waren ook andere wezens, die andere dingen dachten en dachten te kunnen eten. De ergsten waren de vegetariërs, waaronder sommige judassen en overlopers van de kant van de mensen. Die vraten, je hield het niet voor mogelijk, groenten, kruiden en fruit! Wezens die zich niet konden verweren, die niet konden schreeuwen van pijn, die niet konden gebaren dat ze dit gedrag niet leuk vonden, die niet de straat op konden om te demonstreren of petities met handtekeningen verzamelen. Ze konden zelfs niet debatteren met de planten-eters, want daar had je een tong voor nodig.
Daarnaast was er de domme rest, die vlees at, elkaar opat en daardoor al snel zorgde dat er bijna geen levende wezens meer overbleven op de planeet. Maar daar kon je niet lang boos op blijven, die wisten gewoon niet beter. Nee, dan de mensen, ik bedoel de übermenschen waar ik dit verhaal mee begon.
Ach, wat is het Stenen Tijdperk toch een interessante tijd.
Maar al dat aanmodderen had ook een wrede kant. Tenminste, dat zou je nu zeggen, nu we beter weten. U weet het misschien niet, maar deze planeet is zelf ook een levend wezen. En dat wezen, ze heette Aarde in de volksmond, was op zich niet zo heel blij met alle drie de levensvormen. Een beetje vergelijkbaar als de hond of de kat, die meestal ook niet zo blij is met de vlooien in haar huid en de vliegen om haar hoofd. Dat sommige van die vlooien elkaar opaten, dat was tot daar aan toe, maar dat ze hun bord niet wilden leegeten dat de Aarde haar vlooien voortzette, dat kon niet langer zo.
Op een dag besloot ze dat ze haar dak dan maar openzette, hopend op een goede bui die de bewoners wakker zou schudden en tegelijk zou doen beseffen wat ze misten. En ach, als ze het dan toch niet in de kop wilden krijgen, ja, dan ging ze maar gewoon voor altijd op reis door het heelal, om nooit meer ergens aan te komen, of zelfs een tijdje te blijven. Ze was, in diepste zin, eigenlijk best wel een rusteloos wezen, dat zichzelf ook nodig weer eens uit moest laten.
Het duurde dan ook niet lang, met dat dak open en het lot op de loer tot er een grote steen het dakraam binnen kwam vliegen en het stof deed op warrelen. Lucht was het eerste wat er verdween. De mensen hapten naar adem, maar vonden die niet. Daarna de vleeseters en toen tenslotte ook de planten-eters met het groen uitstierf, was het gedaan met de onnodige domheid en wreedheid.
En zo, vijfenzestig miljoen jaar later, mochten wij hun plaats innemen, die we voorlopig niet af hoeven te staan van Mama. Want wij, u hoort het elke dag, lieve kinderen, wij flierefluiters leven van de wind. En zo was het ook bedoeld. Toen al en nu nog.
Ach, geluk, je hoeft er echt niet veel voor te doen.
Knoop dat in uw oren en adem maar eens uit.
Aaaaah!
Huiswerk: zoek uit of er aliens zijn, jeweetwel, de wezens die wèl onzin en bullshit eten, en schrijf uit op één A-viertje waarom ze nooit de aarde zullen bereiken. Morgen inleveren èn een overhoring.
Geef een reactie