Ik had het ’n beetje gehad met het daten van Hollandse dames, ik zocht een vluchtroute. Een stok tussen de wielen van mijn maandelijkse date-routine. Duitsland zou het worden: verandering van spijs doet verorberen. Ik besloot me aan te melden bij de grootste gratis datingsite van onze oosterburen, onder de naam ‘Hans Theodoor’, mijn doopnamen.

Uit financieel en praktisch oogpunt besloot ik als woonplaats ‘Mönchengladbach’ op te geven. Mocht het tot een lijfelijke ontmoeting komen, dan zou ik daar kunnen afspreken, wat aangaande het vervoer minder ribben uit mijn lijf zou kosten dan rendez-vous in pakweg Frankfurt an der Oder, Stralsund of Görlitz. Een tochtje vanuit mijn woonplaats – de ‘metropool’ Weert – richting Mönchengladbach, was uitstekend te doen.

Reeds na drie dagen meldde zich een serieuze kandidate in mijn inbox. Het bleek ene Claudia uit Wickrath, een gehucht onder de rook van de Duitse stad waar ik zogenaamd domicilie hield. Ze bleek drie jaar ouder dan ik (achtendertig om vijfendertig jaar), wat op zich geen probleem was voor mij, jonge meiden van een jaar of twintig zijn wellicht makkelijker te krijgen, maar ook moeilijker te houden. Ik vond het best, haar relatief rijpe leeftijd.

Het Hauptbahnhof van Mönchengladbach gaf een aardige aanblik in het zachte voorjaarslicht. De zon kleurde mijn gemoed en gaf het bosje bloemen dat ik uit Holland had meegenomen, een nóg fraaiere glans. Om klokslag 13.00 uur ontwaarde ik haar in de krioelende menigte. Ze herkende mij direct. Een nog wat onwennige kusprocedure volgde, waarbij ik haar mijn boeketje overhandigde en zij een (gemeende of gemaakte) glimlach op haar gezicht toverde.

Ze zag er alleraardigst uit. Een strakke, zwarte maillot toonde twee gespierde damesbenen. Daarboven een blauwe spijkerrok en een dun, beige truitje. Haar voeten zag ik niet, die waren gestoken in bruine, suède laarzen tot net onder de knie. Al bij al een tamelijk vlot voorkomen.

We besloten een romantische wandeling te gaan maken in haar woonoord Wickrath. Dat wil zeggen, we besloten een wandeling te gaan maken, of hij romantisch zou zijn, dat moest nog blijken natuurlijk. Ze had enkele dagen voorafgaand aan onze afspraak, aan mij voorgesteld het park van het plaatselijke slot te bezoeken, blijkbaar de trots en glorie van ’t petieterige plaatsje. Ik vond het best. Hoewel ik bij kastelen dikwijls zoiets heb van: heb je er één gezien, heb je ze gelijk allemaal aanschouwd.

Dat bleek reuze mee te vallen. Het barokke gebouwencomplex, uitgevoerd in een warme zalmtint, lag er schilderachtig bij tussen het ontluikende voorjaarslommer. Zoiets had ik nog niet eerder mogen aanschouwen, een chateau, uitgevoerd in zalm. Snel nam ik wat foto’s met mijn uit Holland meegesjouwde spiegelreflexcamera. Mocht mijn date op niets uitlopen, dan had ik in ieder geval een fraaie serie prenten om later te bewerken. U moet weten, ik ben een succesvol hobbyfotograaf, mijn opnamen stonden reeds in verscheidene magazines.

Claudia stak een sigaret op. Dat was nieuw voor mij, het feit dat ze rookte, op de website had ze duidelijk aangegeven een ‘Nichtraucher’ te zijn. Het is een niet onbelangrijke kwestie voor mij, aangezien ik sinds jaar en dag geplaagd word door een behoorlijk hardnekkige vorm van astma, geen kattepis, kan ik u verzekeren. Derhalve vroeg ik haar (op een uiterst beschaafde manier, met een volledig neutrale intonatie) waarom ze mij verzwegen had dat ze rookte. De felheid van haar respons verbaasde mij. Ze reageerde als door een wesp gestoken. Ik kreeg een uitgebreid betoog voor mijn kiezen. Dat het mijn zaak niet was of ze rookte of niet. Wat het mij kon schelen dat ze haar longen zo zwart als teer pafte. Dat ik me beter met mijn eigen gewoontes kon bezighouden, en dat het volgens haar uiterst ongepast was op date numero uno, over een futiliteit als het roken van een onschuldig sigaretje te beginnen.

Een kort moment was ik met stomheid geslagen. Ik bespeurde echter veel verdriet achter haar boosheid, zodat ik mijn aanvankelijke gepikeerdheid, nobel aan de kant schoof. Ik stelde haar de vraag of ze weleens geprobeerd had te stoppen met roken, en hoe haar dat was afgegaan. Toen kwam de aap uit de mouw. Een opmerkelijke junglebewoner: ze vertelde me dat ze ruim twee jaar nicotinevrij was geweest, totdat ze één dag voor ons afspraakje er weer drie had opgestoken, vanwege de spanning om onze ontmoeting. Ze vreesde dat het hek nu van de dam was. Een terechte angst, wist ik als ex-alcoholverslaafde.

Ik sloeg een arm om haar heen. Wellicht net iets teveel affectie voor de gelegenheid, immers, ik was de oorzaak van het feit dat ze weer haar vermaledijde ‘softdrugs’ tot zich had genomen. ‘Liebling, ich bin da für dich.’ Reeds terwijl ik ze sprak, walgde ik van mijn eigen hypocriete woorden, die slechts één ding tot doel hadden: haar die nacht in bed krijgen. Van een serieuze relatie, wist ik toen reeds, zou nooit ofte nimmer sprake kunnen zijn.

Een donker wolkenveld van melancholie trok over mijn zielsconstructie, pardoes verworden tot een uiterst labiel bouwwerk, niet de stevige vesting waarvoor ik haar hield. Ik voelde een depressie, waartegen ik nochtans medicijnen slikte, opkomen. Daar had ik niet op gerekend, deze op het oog onschuldige voorjaarsdag. Intuïtief nam ik mijn camera ter hand en besloot het schoeisel van Claudia te fotograferen. Haar verfijnde, suède laarsjes met de kittige bontkraagjes. Leuke stillevens om later, tijdens het nabewerken, artistieke kunstwerkjes van te maken. Ze vroeg mij met een doorbrekende lach op haar gezicht, waarom ik zo stupide was uitgerekend haar laarzen op de gevoelige plaat te zetten. In plaats van haar te antwoorden, zoemde ik in op haar groene irissen, die mij dromerig onzeker aanstaarden. Plots voelde ik de onweerstaanbare drang, mijn camera neer te leggen en haar te kussen. Dit deed ik, ongeacht de gevolgen. Die waren draaglijk: ik versmolt met haar. De nicotinelucht die uit haar mond kwam probeerde ik te negeren, iets wat mij wonderwel lukte. Haar tong bezat kwaliteiten die de negatieve aspecten naar de achtergrond wisten te verdrijven. Toch slonk mijn penis in mijn broek. Ik zat middenin een persoonlijke crisis, zoveel was mij duidelijk…

Wat sta ik hier te tongen, in een vreemde stad in het buitenland, met een vrouw die ik nauwelijks ken en waarvan ik nooit houden zal, schoot er door me heen. Verwerd ik plots tot een kleinburgerlijk moraalmannetje? Nee, dat was het niet. Au fond had ik niets tegen de routine van mijn losse sekscontacten, die met lelijke hanenpoten in mijn agenda stonden genoteerd. Het was niet het morele aspect dat mij dwars zat. Het ging om het mistroostige karakter van mijn seksondernemingen: ik liet ergens in een vreemd huis in een vreemde stad, een kwakje achter bij een vrouw die beter verdiende. Namelijk een vent die wezenlijk om haar gaf. Die haar oprecht liefhad om haar plus- én minpunten: om haar sores, haar verdriet, haar schijnbaar onbetekenende, maar dierbaar gekoesterde, kleine gelukzaligheidjes… haar make-up-loze zondagochtendgezicht. Niet een zakkenwasser zoals ik, die slechts zijn balzak achterna loopt, ten bate van zijn spermaproductie.

Wat voelde ik mij plots een schlemiel. De depressie die zich eerder reeds had aangekondigd, was nu totaal. Ik excuseerde mij bij mijn afspraakje, haar achterlatend in totale verbouwereerdheid, en sprintte linea recta naar het stationnetje van Wickrath, om mij van daaruit naar het tien kilometer noordelijker gelegen CS van Mönchengladbach te laten vervoeren. Ik had geluk met de aansluiting, de trein naar Venlo liet niet lang op zich wachten. Als ik mazzel had was ik voor etenstijd thuis. Ik had nog wat rode kool in de diepvries zitten; lekker, met appeltjes en hachee.

De opluchting had zich van mij meester gemaakt, dat ik op z’n minst in mijn hoofd de beslissing had genomen, een streep te zetten onder een levenspatroon dat een kerel wiens leeftijd langzaam maar gestaag richting de veertig jaar kruipt, niet meer past. Een existentie vol ‘geluksbelevingen van enkele seconden’. Nu moest de inhoud van mijn broek nog gaan uitvoeren wat mijn hersenen zich hadden voorgenomen: geen eenvoudige klus.

In de trein nam ik plaats tegenover een dame die ik schatte, ergens diep in de tachtig. Ze las een boek van een Duitse auteur van wie de naam geen belletje bij mij deed rinkelen: Wolfram Gutenstein, Wille zur Entfaltung. De wil tot ontplooiing: wat een geniale titel! En een op een van toepassing op mijn leven. Dat boek moest ik hebben, koste wat kost! Het zou weleens het geheim, de sleutel, tot het leiden van een harmonieuzer bestaan kunnen bevatten.

‘Ein gutes Buch?’ De vrouw liet haar leesvoer enkele centimeters zakken, nam mij vanachter een strenge leesbril geringschattend op, en antwoordde: ‘Sehr. Übrigens, Sie stören mich’, waarna ze stoïcijns verder las alsof ik niet bestond.

Misschien was dat wel zo. Mogelijkerwijs bestond ik niet, moest mijn leven als een futiliteit beschouwd worden; als een ‘rakelings scheren langs een afgrond’, zonder uitgesproken doel of plan.

Aan mij de taak mijn bestaan substantie te gaan geven, in de toekomst.