Twee kannibalen
Zaten twee kannibalen
in een ouwe vegetariër
te smullen van liefde
gesplitst in de maag
vechtend over die
eeuwoude vraag:
God, smaakt dat lekker
oud vegetatief
lief en het liefst
nog bekkentrekkend
in het hart nog een dief.
Die vroeger bij de slager
geen worst dorst te vragen
tot ze doorkreeg waar de
haken en ogen voor dienden.
En nu zijn we vrienden
ik vlees en zij geest
en driftig zijn we samen
nog nimmer geweest.
Timmerend aan wegen
en kliekjes gekregen
en zwervend door weiden
om het gras te bevrijden
God, smaakt zij lekker
toe nog even naar kont
het water loopt anders
alweer in haar mond
Want ze denkt vegetarisch
en dus weer aan jou
heeft je het liefst
vol groente en trouw.
Maar, liefste, oh ariër
Adolfus, vergeef me
ik hou het niet meer
en zeker bekeken
tot de volgende keer
helaas niet van strijd
en ook niet van rauw
En, als je het mag hebben
nog steeds niet van jou.
Twee kannibalen
riepen
in koortsige dromen
tevergeefs vele malen:
Laat de slager nu maar komen!
Die Ene onthouden
Niet vergeten, spanning in mijn nek
heb nog niet gegeten en moet groeien in mijn stek
problemen bij ouwe problemen opgeteld
meisje onthouden
en haar alles verteld
toch weer een last van mijn en op haar schouder.
Want zij heeft me onthouden
zij heeft mij onthouden
ze hoort tot mijn verleden
en dat van haar.
Niet vergeten, kracht verzamelen, apotheek
heb er nog maar eentje en zij kwam verleden week
nog in de buurt van de buurt van landgenoten
meisje onthouden
uit het telraam gestoten
wat ben ik toch een sukkel, ook al ben ik ouder.
Want zij heeft me onthouden
zij heeft mij onthouden
ze hoort thuis in mijn heden
en dat van haar.
Ik loop over van de vijand onder onze vlag
ik hou rekening met iedereen en ben helemaal voor haar
want als ik haar niet voor de geest bewaar
minstens twintig keer per dag
wie zegt me dan dat ik hier zijn
dat ik haar loslaten mag.
Want zij heeft me onthouden
zij heeft mij onthouden
Maar stom, vergeten, gewichtige zinsnede
zij heeft mij onthouden
van haar… 3x
Gekkigheid
voorbij gerend
ben ik aan stommiteit gewend
Laat mij
willen
voelen
blijven
alles
tot detail beschrijven
Alles
in maar ene zucht
niet langer
slechts nog een gerucht
Zijn de muren zacht en wit
Kalmeer ik
als ik heel stil zit
Weet ik niet
het hoe..
waarom!?
Ik ben niet gek
en ook niet dom
De hele wereld
doorgedraaid
en ik ben veilig afgetaaid
Het is de tijd van het jaar dat veel mensen dingen ondernemen waarbij huisdieren niet handig zijn. Zo loop ik een logeerhond op. Mijn kat is het niet met de komst van de logeerhond eens en verstopt zich in de boekenkast. Ik bel met een vriend die ik lang niet meer gesproken heb.
De eigenaar van de logeerhond kent me ook op Facebook. Ik leg mijn idee aan de telefoonvriend voor om de logeerhondeigenaar te bestoken met verzonnen berichtjes van gevaarlijke situaties waar ik de logeerhond in plaats. Dat ik de logeerhond in het bos uitlaat tijdens onweer. Of dat ik de logeerhond opfok om met een pitbull vier deuren verderop te gaan vechten.
Mijn vriend zegt dat dat niet aardig van mij is. Ook de daaropvolgende ideeën kunnen rekenen op zijn afkeuring. Zelfs de heteluchtballonvaart met de logeerhond roept geen enthousiasme op. Het bezoekje aan een chocoladefabriek levert zelfs een misnoegd snoeven aan de andere kant van de lijn op. De reacties van mijn telefoonvriend zijn funest voor mijn inspiratie, want al snel heb ik geen ideeën meer.
Mijn vriend zegt dat ik volwassen moet worden. Ik kijk een tikkeltje beteuterd naar mijn schoot. Op mijn schoot ligt mijn dichtbundel. Ik heb de dichtbundel teruggekregen van een medewerkster van een fatsoenlijke boekenwinkel. De medewerkster vond het toch niet haar ding. Ik heb de medewerkster haar geld teruggegeven. Nu heb ik geen geld voor brood.
Mijn vriend zegt dat mijn problemen niets voorstellen. Hij ligt zelf met een gebroken voet op de bank. Ik heb geen gebroken voet. De logeerhond kauwt op een van mijn gedichten. Het is een gedicht over een dode kat. Vanuit de boekenkast kijkt mijn boze poes het tafereel aan. Dan strekt ze zich uit. Er vallen een paar boeken op de logeerhond.
Als ik niets te schrijven weet, ga ik vaak onzinkreten twitteren. Of via het internet met vrienden chatten. Ik chat dan makkelijk duizenden woorden op een avond. Zou het kies zijn om die chatgesprekken als een bundel uit te brengen dan zou ik best een dik boek hebben. Maar dat vinden de vrienden vast niet leuk. En als ik alleen mijn eigen woorden bundel, die heb ik tenslotte zélf geschreven, dan snapt het publiek er niks van. Maar ja, het publiek snapt toch vaak niets van wat ik schrijf. Misschien dat ik mede daardoor een krimpend publiek heb. Niet dat de leden van mijn publiek korter worden. Ik dwaal af.
Ik weet weer niets te schrijven. Ik chat met een vriend. Mijn vriend is schrijver, want boekje, dus dan is het zo. Ik onderdruk de neiging op een verhaal van hem terug te komen. In dat verhaal beweert hij dat hij met alle schrijvers die hij kent gemaild heeft om een nieuwe literaire stroming te beginnen. Ik heb geen email gehad. Maar ja, ik schrijf dan ook voornamelijk tweets en chatgesprekken. Mijn vriend zegt dat ik gedoemd ben kruiwagen te blijven. Dat veel van mijn getalenteerde vrienden nu een mooie carrière begonnen zijn, niet zelden doordat – of nadat, over causaliteit hield hij zich achteraf toch iets op de vlakte – zij mij leerden kennen.
Hij wijzigt zijn metafoor naar een springplank. Hij stelt voor dat ik er een gedicht over schrijf en dan in een volle zaal voordraag. Het gedicht mag enkel honderden keren het woord ‘poing’ bevatten. Ik vind het geen goed idee.
Ik vertel hem van de recentste keer dat ik mijn neefjes zag. Ik zie mijn neefjes heel weinig omdat ik een slechte oom ben. De neefjes zaten te kijken naar een dvd van een wasmachinetrommel. Ik liet ze letten op de smurf die ik zogenaamd tussen de was had gezien. Om de spanning op te drijven, vertelde ik mijn neefjes dat ik niet zeker wist of de smurf zou weten te ontsnappen, of zou verdrinken in het warme wasmachinesop. De neefjes keken vol spanning, alsof ze nu ook een smurf zagen. Mijn vader had het hele spelletje niet meegekregen en was het beeld van de wasmachine beu. Het tv-scherm ging op zwart. De paniekschreeuwen van de neefjes gingen door merg en been.
Mijn vriend copy paste honderd keer het woord ‘poing’ in het chatgesprek en heeft niet gelezen wat ik verteld heb. ’s Nachts droom ik van een kruiwagen met een lekke band. Vast in de modder. Met eronder een gestikte smurf.
Mijn lichaam glas
zichtbare schaamte
ik wou dat ik een meisje was.
Tilburg, 1979.
Onlangs is de Tilburgse Kermis weer ten grave gedragen, daarmee is een einde gekomen aan een commercieel georganiseerde chaos, die de stad al sinds mensenheugenis teistert.
Vanzelfsprekend zijn de exploitanten ook dit jaar niet tevreden
De consument vindt het te duur
De burger klaagt over de bezetting van haar stad
De Kermisfanaat is onverzadigbaar
Mijn stad was tien dagen niet van mij, een activiteit als dezen trekt veel ongedierte aan. Hobby hooligans, allround alcoholisten, rechtse boeren, klaplopers, maffia koppen, zakkenrollers, beroeps macho’s en infantiele verloren geesten vermenigvuldig dit met de nodige hoeveelheid alcohol en je hebt de Tilburgse Kermis.
Ik heb geen traan gelaten
maar mijn stad ligt kritiek
het hartinfarct zal zich moeilijk slechten
prognose: psychosomatische stress stoornis
revalidatie periode acht tot twaalf maanden
Onverwachts en ongeduldig klopte hij vanochtend aan mijn deur. Terwijl ik de slaap uit mijn ogen wreef, haalde ik de deur van het slot. Ik liet hem binnen en bood hem een plaats op de sofa. Zelf pakte ik een stoel.
Hij was weinig veranderd. Het kleine aandoenlijke groene monstertje sprong op de bank. Hij had grote ogen, alsof hij continue van alles schrok wat hij zag. Als je goed keek las je ontzetting in zijn ogen. Pijn, verdriet, frustratie lagen allemaal vrijwel aan de oppervlakte. Door zijn ronde lijfje leek hij net een balletje en daar onder 2 voetjes met hele lange tenen.
“Wil je koffie, Pablo?” Zonder op zijn antwoord te wachten, liep ik al naar de keuken. Pablo stak ondertussen zijn verhaal af. Verontwaardigd en vol zelfmedelijden. Ik luisterde naar hem, knikte af en toe. Maakte instemmende geluiden: “hmm-mm!” Ik schonk hem mijn meest begripvolle glimlach. Niet te overdreven natuurlijk. Hij moest niet het idee krijgen dat ie uitgelachen werd. Dat zou zijn wanhoop en gevoel voor drama alleen maar erger maken.
De behoefte hem uit te lachen voelde ik ook bij lange na niet. Hoe lang was het geweest? Een jaar of 8? Of waren er intussen al 10 jaar verstreken? Een lichte blijdschap maakte zich van mij meester. Alsof je een goede vriend terugziet, waarvan je dacht dat het contact nooit meer hersteld zou worden. Had ik hem werkelijk gemist? Dat was een bizarre ontdekking.
Pablo was nooit een vriend geweest in mijn beleving. Hij was me tot last geweest. Hij had een mooie relatie verziekt met zijn wantrouwen en controledwang. Toch heette ik hem na al die tijd welkom in mijn huis. Liet ik hem honderduit vertellen. Liet ik hem met zijn lange, ietwat smerige tenen op mijn salontafel rusten. Toen ik hem een voetenbadje voorzette, een oude ovenschaal, slaakte hij een diepe zucht.
“Ik heb je gemist, Pablo.” Hij keek me verbaasd aan. “Ik meen het, Pablo. Het werd me duidelijk op het moment dat je aanklopte.” Zijn ogen werden nog groter, het normale theekopjes-formaat, leek nu wel de grote van soepkommetjes te worden. “Ik heb je 10 jaar geleden, gehaat, vervloekt, glashard afgewezen. In volle overtuiging dat dat de enige manier was om met je om te gaan. Daarna was je weg en dat was zo gek.”
Pablo trok één van zijn donkergroene wenkbrauwen op. Hij leek moeite te hebben me te geloven. “Jouw afwezigheid maakte dat ik besefte hoe hard ik je nodig heb. Titus en Nero komen hier langs met hun boosheid en verdriet. Door hen voel ik me kwetsbaar, klein en onbelangrijk. Maar er heerst ook een gevoel van onverschilligheid. Het interesseert me niet genoeg.”
“Wat bedoel je dan?” Wilde Pablo weten, terwijl hij zijn schone tenen op een handdoekje zette. “Ik bedoel dat nu ik jou zie, dat ik weet dat het me weer interesseert. Dat ik een sprankje hoop voel. Een uitweg zie uit de allesoverheersende onverschilligheid. Ik heb je nodig om te weten dat ik om iemand geef, misschien wel van iemand kan houden. Ik heb je nodig om te weten dat iemand me voldoende interesseert, dat ik bang kan zijn die persoon aan een ander kwijt te raken.”
Pablo kreeg een voorzichtige glimlach op zijn gezicht. Het zag er griezelig, bijna krankzinnig uit. Een glimlachend groen monstertje, met grote ogen. De glimlach kwam echter uit een goed hart. “De vuiligheid en drama, daar kan ik wel zonder,” zeg ik met een knipoog. “Maar weet dat je welkom ben om terug te komen. Bedankt voor je bezoek, Pablo!” Het groene monstertje zwaaide met zijn knokige handjes toen hij langs het raam liep, de straat uit. Het leek zelfs even of hij een beetje begon te huppelen, voordat hij de hoek om ging.
© 2023 KutBinnenlanders.nl
Theme by Anders Noren — Up ↑
Reactietjes