Uit: Een broekzak vol rijst, ongewone verhalen uit Indonesië
Auteur: Theo Wilton van Reede
Dit boek is vanaf heden te bestellen via onze webshop.
Bijna twee maanden was hij nu op Java, de oude, magere Hollander. Zijn gelaat was al ingevallen, hetgeen zijn spitse neus nog sterker deed doen uitkomen. Zijn weinige, zilveren haren waren kort gehouden en lagen dicht tegen zijn hoofdhuid. Hij maakte een verzorgde indruk; zijn pantalon altijd in de vouw, zijn shirt gestreken, zijn schoenen gepoetst. Zijn lichaam was nog even vitaal als zijn geest.
Hij was op Java geboren in de tijd dat het nog Hollands gebied was. Op de theeplantage van zijn vader had hij een onbezorgde jeugd doorgebracht. Met de natuur had hij altijd een speciale band gehad. Met de desajongens, zijn vriendjes uit het dorp, was hij op pad geweest, had met hen in de kali gevist en gezwommen, donkere bospaden beklommen, hoog tegen de bergen op, en hij had van de perkutut’s meer genoten wanneer zij vrij koerden dan wanneer ze in een kooitje zaten. Hij kende de planten en hun functies en had ’s nachts ogen gehad als van een uil gehad en radar als van een vleermuis.
Hij was in de stad naar school gegaan, waarbij het leren hem makkelijk afging. Omdat hij op het gymnasium, zo tussen al die witte klasgenootjes, zijn speelkameraadjes uit de desa miste, was hij rechten gaan studeren: inlands recht. Zo hield hij de band vast met de echte Indonesiërs, meende hij. Niet dat hij zichzelf veel anders zag. Voor hem was hij iemand van het land. Slechts zijn huidskleur verschilde van die van de meerderheid.
Terwijl hij zich voorbereidde op zijn afstuderen, waren de Japanners binnengevallen. Dat die Japanners hem niet zagen als iemand van het land maar als een overheerser, was een immense schok voor hem geweest. De jaren die volgden, in een concentratiekamp, hadden hem steeds meer van zijn stuk gebracht. Dat kwam niet doordat hij als dwangarbeider dagenlang in de felle zon zwaar werk verrichtte of leed aan ziekten en honger. Nee, het kwam meer door de avondlijke gesprekken met zijn lotgenoten.
Steeds duidelijker was het hem geworden dat hij erg van hen verschilde.
Zij dachten heel anders over de Indonesiërs; keken er op neer.
Langzamerhand was hij erachter gekomen dat hij veel minder van het land was dan hij had gedacht. Dat hij bevoorrecht was geweest. Alleen al zijn studie …., wie had er ooit gehoord van een desajongen op een gymnasium?
Hij was zich gaan realiseren dat hij eigenlijk maar heel weinig wist van de Javaanse cultuur. Wat wist hij van de gamelan die ’s avonds laat in de verte weerklinkt met zijn gongs en xylofoons die weerkaatsen tegen de bergen? Wat wist hij van het schimmenspel dat wordt uitgevoerd op hoogtijdagen, de gebeden en selamatans, de motieven op de sarongs van vorsten en de sateverkoper wanneer die op vrijdag naar de moskee gaat? Of van de intieme riten die voorafgaan aan een Javaans huwelijk?
Terwijl de meesten van zijn lotgenoten op al die dingen neerkeken ook al wisten ze er niets vanaf, was hij zich schuldig gaan voelen dat hij zich er zo weinig in had verdiept. Van inlands recht wist hij veel, evenals van de kwaliteit van het bier en de jenever in de studentensociëteit, maar van al dat andere, zo in overdaad aanwezig, wist hij tragisch weinig.
En terwijl de grootste frustratie van zijn lotgenoten het verlies van hun machtspositie leek te zijn, begon hij meer en meer te begrijpen dat er in zijn leven, als iemand van het land, iets fundamenteel fout had gezeten.
Waar zijn lotgenoten ’s avonds achter de kampomheining van bamboe en gevlochten riet luidruchtig bazige plannen maakten voor Java, luisterde hij, samen met een enkele vriend, naar de geluiden van de cicak, de kikkers en de tokeh en overdacht stil hoe hij zijn leven straks een nieuwe, diepe inhoud zou gaan geven.
De oorlog was voorbij en de Japanners waren gegaan. De revolutie was uitgebroken en een paar jaar later was Indonesië onafhankelijk geworden.
Die revolutie had hem innerlijk verscheurd. Waar hoorde hij thuis? Bij die Hollanders die met bruut geweld hun oude rijk trachtten te herstellen maar wier vrouwen en kinderen door eveneens bruut geweld omkwamen? Of bij de Indonesiërs waar hij zich veel dichterbij voelde staan maar die hem niet meer zagen als iemand van het land alleen vanwege zijn huid die wit was en zijn ogen die blauw waren? Omdat hij de ene partij niet wilde steunen en de andere hem niet accepteerde, vluchtte hij naar Holland – een land dat hij niet kende en dat hem niets zei, maar waar iedereen er tenminste uitzag als hijzelf.
Het was hem in Holland redelijk wel gegaan. Hij had carrière gemaakt, was getrouwd, had kinderen gekregen.
Indonesië had hij diep weggestopt al had hij de gewoonte naar een Indonesisch restaurant te gaan wanneer hij in Den Haag was. Zonder gezelschap, alleen met zijn gedachten.
Zijn vrouw was vroeg overleden en met zijn kinderen slaagde hij er steeds minder in een goed gesprek te voeren. Niet dat ze niet hartelijk of zorgzaam waren; ze kwamen vaak genoeg. Maar ach, ze hadden zo hun eigen leven. Met Indië had hij ze niet opgevoed en nu, nu hij ouder werd en de oude gevoelens en banden sterker en sterker werden, kon hij zich maar moeilijk tegenover hen uiten.
Hij ging vervroegd met pensioen en had een reis naar Indonesië geboekt. Met een reisgezelschap vanwege de angst voor herinneringen en pijn en vanwege de angst dat de Indonesiërs hem, net als tijdens de revolutie, als een vijand zouden zien.
Het was een fantastische reis geworden, vol heerlijke ervaringen. In het reisgezelschap had hij zich niet op zijn plaats gevoeld maar te midden van de Indonesiërs was hij volmaakt gelukkig geweest. Tranen van verdriet waren er nauwelijks geweest, tranen van ontroering in overvloed. Hij was teruggekeerd op een nest vol warmte.
De jaren daarop volgend was hij telkens teruggegaan. Hij had veel gestudeerd. De motieven op de sarongs kende hij nu en de sateverkoper had een naam gekregen. De mystiek en de techniek achter de gamelan kende hij en nieuw verworven Javaanse vrienden hadden hem uitgenodigd voor besnijdenissen, huwelijken en begrafenissen. Waar hij werd gevraagd voor een toespraak, verstond iedereen hem in de eigen taal en noemde hem vader.
Maar wat hij niet van zich af kon zetten, was een gevoel van schuld.
Schuld voor wat de Nederlanders op Java hadden aangericht, het goede dat zij hadden gedaan daar gelaten. En het gevoel van schuld dat de rijkdom van zijn familie en zijn jeugd gebouwd leek te zijn geweest op de gebogen ruggen van die oude mensen die nu zo vriendelijk voor hem waren. En schuld omdat hij niets voor zijn desavriendjes had gedaan en uit verwarring en lafheid naar Holland was gevlucht.
En nu was hij dan al weer twee maanden op Java. Hij had ze doorgebracht bij de Tengger, in een van hun dorpjes, hoog tegen de berghellingen van het Tenggergebergte in Oost Java, niet ver onder de krater waarin ook de Bromo en de Batok liggen.
Hij was in de kost gegaan bij een familie die hem liefderijk had opgenomen. Hun taal, een oud Javaans dialect, was hij niet machtig zodat hij hun onderlinge gesprekken niet kon volgen. Hij had dat jammer gevonden. Uiteraard spraken de Tengger Indonesisch met hem en deden hun best in hun uitleg van van alles en nog wat. Maar helemaal hun kern raken, dat kon hij zo niet en dat voelde hij. Ze hadden hem verteld van hun oude religie, een religie waarin nog veel school van duizend en duizend jaar geleden. Over hun relatie met de eigen geesten en goden waren de rijke golven van het hindoeïsme gebruist en later van het boeddhisme. Zo had hun geloof vorm gekregen. Toen de islam kwam en het oude rijk van Majapahit ten onder ging, waren ze de bergen van Tengger in gevlucht. Zeshonderd jaar woonden zij daar nu, een volk van zestigduizend eigenzinnige zielen.
Het waren twee heerlijke maanden geweest, zo overdacht hij op zijn vaste plekje, een grote rots aan de rand van een helling die glooiend richting rivier liep, diep onder hem.
Voor zover mogelijk was de helling bebouwd met prei, kool, wortel, bloemkool en andere gewassen die de Nederlanders er ooit hadden gebracht. Het had iets ironisch: die bloemkool naast het stenen hindoe altaar met hemzelf als synthese erbij.
Tegenover hem rees een berghelling steil omhoog, met dichte bebossing en wilde rotsen. Hij zag een kleine gestalte omlaag klauteren. Het was vijf uur geweest en het begon snel af te koelen. De nachten in de Javaanse bergen zijn koud. Hij zag de mannen huiswaarts keren, hun sarong over hun hoofd hangend tot aan de kuiten, de armen er onder.
Het was voor de Tengger een drukke tijd: het jaarlijkse Kassadafeest stond voor de deur. De Tengger hadden geen tempels maar kwamen voor religieuze bijeenkomsten bij elkaar op een grote, platte steen op de top van een heuvel, vlak bij de begraafplaats. Ook die avond zouden ze bij elkaar komen en hij zou er bij zijn.
De priester zou de mensen behulpzaam zijn met het uitkiezen van de offergaven. De volgende nacht zouden ze met bloemen, vruchten, kippen en geiten de lange tocht naar boven maken, over de kraterrand heen, de zandzee door en dan nog verder omhoog, naar de rand van de Bromo. Daar zouden ze bidden en met gebogen hoofd aan hun priester hun diepste verlangens kenbaar maken. Die zou middelaar zijn tussen hen en Bromo. Daarna zouden ze hun offergaven in de kolkende, walmende diepte van de krater werpen, tweehonderd meter lager.
Die avond, te midden van de Tengger op de steen op de heuveltop, overdacht hij zijn eigen offergave en het was daarbij alsof het licht van de kleine gloeilampjes ook een donkere plek in zijn hart verlichtte.
De zon was al lang onder gegaan toen de stoet uit het dorpje zich de volgende avond langzaam in beweging zette bij het licht van toortsen en zaklantaarns. Het was een lange stoet die voortdurend nog groeide bij elk dorp dat werd gepasseerd. Jongeren in leren jack waar overheen een sarong, zwangere vrouwen, oude mannen te paard, zacht protesterende kippen en bokkige geiten vormden een geheel. Langs de weg waren houtskoolvuurtjes en hun geur vermengde zich met de geuren van kruidnagelsigaretten en fruit.
Het was geen stille tocht. Om hem heen werd veel gepraat en vaak gelachen. Hij voelde zich volkomen op zijn plaats en een grote rust maakte zich van hem meester. Hoewel de weg steil omhoog liep voelde hij zich niet moe worden. De kou raakte hem niet want ook hij droeg zijn sarong vanaf het hoofd.
Dan liep de weg ineens zacht golvend naar beneden. Hij wist dat ze nu aan de rand van de zandzee kwamen. Even later klotsen de hoeven van paarden en geiten niet meer op keien. Het liep makkelijker nu; de grond was meer egaal. Het zwarte zand reflecteerde het licht niet dat werd meegedragen, waardoor hij het gevoel had op donkere wolken te lopen.
Al meer dan twee uren liepen ze zo. Hij praatte niet meer met de mensen rond hem heen; denken deed hij ook niet veel meer. Het was nog slechts een kwestie van overgave.
De lange, steile trap omhoog lag plotseling voor hem, de steile trap naar de kraterrand van Bromo. Elke tree nam hij met stijgende moeite. Hij transpireerde ondanks de kou en zijn ademwolken waren zichtbaar door de lichten. De zwaveldamp benam hem bijna de adem.
De laatste paar treden was zijn lichaam niet zwaar meer; hij leek het overwonnen te hebben. Toen hij wankelend aan de kraterrand stond, voelde hij helpende handen onder zijn oksels. Hij waardeerde die zorgzaamheid. De handen hielpen hem richting priester; gezichten kon hij niet onderscheiden. Hij boog het gelaat toen hij voor de priester stond en bracht zijn diepste wens in het Indonesisch over. Even was er een stilte in ruimte en tijd, toen hoorde hij de priester zacht iets zeggen in het Tengger. De helpende handen leidden hem naar de kraterrand en even later voelde hij nog slechts een snel sterker wordende warmte onder zich.
De priester legde aan Bromo de diepte van dit zoenoffer uit en bracht de diepste wens van de oude man over: dat er tussen Holland en Indonesië nooit meer pijn zou zijn.
************
desa: dorpje
kali: stroompje, rivier
perkutut: tortelduif
gamelan: orkest van o.a. gongs, metallofoons en drums
selamatan: gebedsdienst gevolgd door gezamenlijke, rituele maaltijd
sarong: omslagdoek van heupen tot aan de enkels, zowel voor mannen als voor vrouwen
cicak: muurhagedis
tokeh: gekko
Noot van de redactie: De auteur is helaas niet meer onder ons. Zijn boek echter wel! Deze mooie bundel vol prachtige kortverhalen is nog te verkrijgen via arjanodw@gmail.com voor Euro 10,- + verzendkosten.
ISBN 90-5117-235-4
Uitgeverij Edu Actief
Overgenomen met toestemming.
Reactietjes