Verveeld keek Diederik om zich heen. Het perron stond vol met mensen. Verlegen maar op hun eigen wijze mooie meisjes met hippe koptelefoons en net te krap uitgekozen broeken. Bejaarde koppels die stilletjes kibbelden over reisinformatie, thuis uitgeprint, waarschijnlijk op een dagjestrip. Half uitgebluste forensen die, stropdassen licht wapperend in de tocht die door dit ondergrondse stationsperron blies, uitkeken naar hun weekend. Enkele Indiërs, verdiept in boeken met de serieuze blikken van mensen die kennis, geen omgeving opnemen. Een dromerige jongeman met slonzige jas die aandachtig, bijna gebiologeerd, naar de treinrails keek en daarna iets noteerde in een zakboekje.
De luidspreker gongde. Ding dong dong. Diederik luisterde maar half maar plots trok zijn gezicht wit weg. Hij hoorde zijn eigen stem uit de luidsprekers schallen: Hoe gênant zou het zijn als men mijn gedachten zomaar zou kunnen horen ?
Schichtig keek hij om zich heen. Ding dong dong. Kut, kut, kut ! Heeft iemand anders dat gehoord ?
De mensen keken niet op of om, gaven geen enkel teken dat ze hoorden wat hij hoorde. Ding dong dong. Horen jullie dit echt niet ? Enkel ik ? Diederik keek bang naar de speakers. Ding dong dong. Haalt er iemand een grap met me uit ? Ik doe misschien beter alsof ik het niet hoor. Strak keek Diederik voor zich uit.
Een jong meisje, kort van gestalte en brildragend, slenterde voor hem voorbij. Ding dong dong. Oef, kijk dat heerlijke lichaam dan. Als ik daar toch even mee zou mogen spelen. Diederik stond stijf van de schrik en hield zijn adem in. Het meisje liep onverstoord door. Ding dong dong. Gelukkig heeft ze niks gehoord. Hoewel, ik kan er toch niks aan doen. Zou ze lachen als ze het had gehoord ? Zou ik misschien nu al met haar, in een donkerder deel van het perron – Diederik liet een luide hoestbui klinken. Het perronvolk keek hem verstoord en geïrriteerd aan. Hij bloosde en begon zo onopvallend mogelik weg te slenteren.
Ding dong dong. Diep in haar, stotend, hijgend, tot we allebei zwetend in elkaar ineen zijgen en kleverig mijn – Diederik begon haastiger te lopen en probeerde de schallende speakers te negeren.
Ding dong dong. Hou op, ga uit mijn hoofd, wie doet dit ? Diederik haastte zich de trap op, heftig zwetend. Ding dong dong. Als ik je te pakken krijg, doe ik je wat. Op een digitaal aankondigingsbord flitsten plots beelden van Diederik die een schimmige man bij de keel greep en meerde malen in diens gezicht stompte. Ding dong dong. Aaaaaah, ga uit mijn hoofd, laat me met rust ! Hij rende over een overbrug en een andere trap op. Mensen keken hem verbaasd na. Op schermen dook Diederik op, heftig om zich heen zwaaiend, paniekerig. Hij rende een leeg perron op, de hoek om en verschool zich achter een pilaar. Hijgend. Niemand was er. Het perron was leeg. En plots dimden de lampen. Langzaam maar gestaag. Zenuwachtig keek hij om zich heen. Nergens was iémand ! Er hingen hier ook geen speakers. De roltrappen waren gestopt met draaien. De elektronische schermen schakelden een voor een als televisies uit.
Diederik sprong achter zijn pilaar vandaan en rende terug naar de trap. Maar hoe hard hij ook rende, het leek alsof de trap langzaam juist verder van hem verwijderde. En plots hoorde hij het geluid, verderop. Ding dong dong. Een vrouwenstem. Ik heb je gehoord, Diederik. Kom naar me toe, ik heb je gehoord. Ik wacht op je. Kom, lieverd, en haast je.
Badend in het zweet schrok Diederik wakker. Het duurde even voor hij besefte dat het een droom was. En nog even voor hij zich besefte dat er een arm over hem gedrapeerd lag. Een slaperige kreun klonk in zijn nek. Al zijn nekharen stonden plotsklaps overeind. Zijn brein loeide: Diederik, word wakker ! Gespannen luisterde hij naar de ding dong dong die niet kwam. Terwijl hij daar lag, knuffelde de gestalte zacht iets onverstaanbaars mompelend tegen zijn rug aan. En ineens besefte hij dat hij zelfs niet in zijn eigen bed lag.
Reactietjes