Alain vloekte. “Het is fokking koud, gast. Waar is dat huis van die sukkel ergens ?” Stan grinnikte. “Diederik ? Die heeft een flatje hier vlak in de buurt. Maar je moet even weten hoe je makkelijk aan zijn ingang parkeert. Vanuit zijn ooghoek zag hij Alain op diens horloge kijken. Het reflecteerde dof het grijzige buitenlcht. Zorgvuldig stuurde Stan Diederik’s straat in. “Zo. We zijn er. Pak de camera.”

Alain reikte op de achterbank en vloekte toen hij de camera uit zijn vingers voelde glippen. Geïrriteerd grabbelde hij het hengsel van de draagtas en trok de handcamera vanonder zijn passagierstoel terug tevoorschijn. “Camera, check. Kunnen we ?” Stan knikte glimlachend en opende zijn portier. Alain opende het zijne en al snel slenterden ze getwee naar de belingang van het flatgebouw, de camera bungelend om Alain’s schouder.

Woef blafte verrast en panisch bij het geluid van de bel. Diederik suste naar de hond. “Stil, dom beest, kappen nou. Ja, ik weet dat hier bijna nooit iemand aanbelt, wrijf het in. Rothond.” Woef kwispelde. Diederik drukte de deurknop in en opende zijn voordeur. Hij luisterde even om te horen of beneden de deur in het slot terugviel, een teken dat de heren zo wel de trap op zouden komen. Toen slenterde hij naar zijn woonkamerstoel terug.

Stan straalde bij binnenkomst en opende wijd zijn armen. Niet om zijn goede vriend te begroeten waar hij grof geld aan wou verdienen, maar om Woef. “Heee, ouwe rakker, kom eens hier !” Blaffend dartelde Woef rond de altijd onberispelijk geklede Stan, die hij goed kende. Stan knuffelde de hond.

Hijgend en zwetend kwam enkele seconden later Alain de kamer binnen. Hij haatte traplopen. Hij zag Woef en schrok. Hij haatte honden. Woef had hem ook gezien en begon grommend te blaffen. Slecht volk, leek hij te willen zeggen. Stan schoot in de lach. “Kom binnen, idioot,” wenkte hij naar Alain en knuffelde de boze hond nog een keer. Woef’s ogen volgden grommend de binnenlopende Alain. Hij was het hier niet mee eens. Stan gaf hem een tikje op de rug. “Rustig, beest.” Met de staart submissief hangend maar nog altijd zacht grommend liep Woef achter de beide heren aan de woonkamer in. Hij was het hier niet mee eens. Duidelijk niet, nee.

Het rode bolletje brandde en de teller begon te lopen. Diederik schraapte zijn keel. Zacht op de achtergrond hoorde je nog steeds Woef grommen. Alain zoomde in en gaf met zijn vrije hand het afgesproken teken.

“Hallo. Mijn naam is Diederik. En ik zie het leven niet meer zitten. Ik wil niet meer door. Het is op, over, uit. Ik hou ermee op. Helemaal. Ik zie geen enkele andere uitweg meer, ik wil niet meer verder. Dus ik wil zelfmoord plegen. Maar niet zómaar. Als het toch het laatste is wat ik d-“

“Stop,” zei Stan. “Stop, stop, stop, stop. Alain, stop. Diederik, stop. Opnieuw. Diederik, dit klinkt helemaal nergens naar. Het is geen datingvideo bij een relatiebureau voor grijze bingovrouwtjes. Overtuiging, Diederik. Komaan. Je wil dit toch ? Je wil dood. Zeg het. Voel het. Laat het ons voelen dat je het meent. Ok, go.”

Breien over de balk want de wol moet aan de rol. De rare gedachten begonnen weer te schreeuwen.

Woef gromde.

Diederik nam diep adem en begon opnieuw.

“Ik ben Diederik. Ik wil dood. Ik kan er niet meer tegen, ik wil hier niet meer zijn, ik haat mijn leven en het moet ophouden. Nu. Ik wil nu dood. Liefst nu. Maar n-“

“Stop, stop, stop. Echt, kom op, Died. Dit is niks. Opnieuw.”

Oeverstroming, mingvaas, hordeur in een spinnenweb.

Woef gromde nog steeds. Alain keek even zenuwachtig weg uit de cameralens naar de hond, die hem strak zat aan te kijken. God, wat haatte hij honden.

“Dit is een roep om hulp. Niet om mij te redden, want ik wil niet meer gered worden. Ik ben op, ik heb genoeg van het leven, ik ga ermee ophouden. Helemaal. Ik wil niet meer. Maa-“

“Stop, stop.” Stan krabte aan zijn voorhoofd terwijl Diederik en Alain zuchtten. Woef gromde.

Asbestos clouds in a blueberry sky. Een neerslag van verspild leven op de vloeren van de bus.

“Ik weet iets, denk ik. Zet die stoel eens naast het raam.” Diederik volgde de instructies van de regisseur netjes op. “Ja, dat is beter. Als je daar nou eens gaat zitten en heel depressief gaat zitten zijn. Gewoon, dat iedereen meteen ziét, voor deze jongen is het op, allemaal. Over, uit. En niets zeggen. Dan komt Alain met de camera op je af en loop ik ernaast, en ik vraag je hoe het gaat en zo. Ik denk dat we op zo’n manier veel duidelijker communiceren met de kijkers van dit filmpje.”

Diederik wou dat Stan en Alain weg waren. Laat ik maar doen wat ze vragen, des te sneller zijn ze weg, dacht hij. Advies als een lantarenpaal, als een homp brood op een treinspoor.

Neerslachtig staarde hij uit het raam. Onzin, alles was altijd en alleen maar zinloze onzin. “JA, ZO! Alain, go. Go go go,” riep Stan enthousiast.

Woef gromde.