Cees spitste zijn oren in de vroege zomerige stadsnacht. Gelach, opgeschoten jeugd. Rammelende fietsen. Blikkige cafémuziekplaten. Geduldig speurde zijn gehoor het duister af naar dat éne type geluid dat hij zocht. Enkele straten verder werd zijn geduld beloond – hij hoorde de onmiskenbare tonen van een live optreden. Daar zou hij deWolksvaeghe treffen.
DeWolksvaeghe, voorheen menéér deWolksvaeghe, was tegen wil en dank een beetje zijn compagnon geworden. Niet dat er een heuse cultuurkiller in deWolksvaeghe zat, daar was het toch een beetje teveel een ei voor. Hoewel, misschien was dat ook paar een act. Cees liep nu immers ook met een dwaas bolhoedje en een overdreven colbertje over straat. Zijn camouflage. Zijn dwaze publieke gezicht, waarvan niemand kon vermoeden wat erachter schuilging. Men hield hem gewoon voor één van de vele dorpsgekken die het stadje rijk was.
De drukte in het café besloeg zijn glazen, dus acclimatiseerde hij eerst even. De band die speelde was niet slecht bezig. Maar daar was hij niet voor gekomen. Zodra de damp zijn glazen verlaten had, speurde hij de bar af. En jawel; daar zat deWolksvaege. In zijn vaalbruine leren jas, wat Cees altijd een beetje in het oog sprong. De jas riep automatische criminele associaties op. Maar omdat deWolksvaeghe verder, zoals gezegd, zo’n ei was, zocht niemand er iets achter. Toch leek het Cees een onnodig risico. Hij stelde zich naast deWolksvaeghe, bestelde twee bier en schoof er één naar zijn buurman.
“Je lijkt niet blij me te zien, Wolter,” sprak Cees. DeWolksvaeghe schudde het hoofd. “Wat wil je van me, Cees ?” Cees keek hem even strak aan. “Wat héb je voor me ?” Een diepe frons groef zich in het voorhoofd van Wolter in. “Het zijn moeilijke tijden, Cees. Nu het langer en langer geleden is dat ik nog in de politiek zat, word ik voor minder en minder commisies nog gevraagd. Ik krijg je niet zomaar meer ergens binnen.” Cees nipte bedachtzaam van zijn bier, zijn ogen strak op Wolter. Die begon licht zenuwachtig te zweten.
“Je wéét dat ik altijd wel mijn best voor je doe, Cees. We gaan te ver terug en we hebben allebei teveel op onze kerfstok, dus ik moet wel. Maar kwade tongen in de stad beginnen dingen te vermoeden. Er gaan meer en meer deuren voor mij dicht. Nog even en ik ben nergens meer goed voor. Toch niet voor jou.” Cees knikte – hij wist dat Wolter hier niet over tegen hem zou liegen. Bon. DeWolksvaeghe begon zijn nut te verliezen dus. In zijn achterhoofd maakte hij er een aantekening van. Losse eindjes. Niet vergeten.
Hij klokte zijn bier achterover en tipte even speels zijn hoed. DeWolksvaeghe greep zijn arm. “Ik méén het, Cees. Deze maand zit ik nog in een Mister-jury en ik kan nog meesoebatten over de nieuwe stadsdichter, maar mijn handen zijn momenteel bijna gebonden.” Cees knikte. “Het is goed, Wolter. Ik zie je binnenkort wel weer.” Kalm verliet hij het café en liep terug naar huis.
© 2023 KutBinnenlanders.nl
Theme by Anders Noren — Up ↑
Reactietjes