De hamer van burgemeester Ivo Opstelten is zoek. Gegapt door een onverlaat. De waarnemend burgervader doet er laconiek over. Hij beschouwt het als een ‘grap’. Haha. Maar niet heus. Inwendig kookt Opstelten van woede. En terecht. Het boeventuig beroofde hem van een onmisbaar stuk gereedschap.
Een burgemeester die geen beslissingen kan afhameren, die niet om rust kan slaan, is zielig. En de functie is al zo ceremonieel. Laat staan die van een interim-burgervader. Daar zit je dan, aan het hoofd van het Tilburgse college. Zonder slaghout. Het missen van zo’n onmisbare werkaccessoire maakt een mens sowieso al onzeker.
Opstelten voelt zich naakt en onbeduidend in de raadszaal. Zijn pak kriebelt en het is warm. Ondertussen dreigt de discussie over het Peerke Paviljoen volledig te ontaarden in gescheld. Zoals wel vaker hier in Tilburg.
Wat moet hij doen? Opstelten staart naar het tafelblad. Zijn handen liggen plat op tafel. Grote, massieve handen zijn het. Vol eelt van het werken in de tuin. Ze zijn leeg. Onbewust krullen de vingers van zijn rechterhand zich om de spooksteel. Hij wil de zaal het zwijgen opleggen. Die Tilburgse apenkooi, hij had het nooit moeten doen.
Nu staat hij er mooi mee te kijken. In Rotterdam had hij négen jaar dezelfde hamer gehad. Een echte Nüringer. Groot en massief. 3 kilo pure klopkracht. Gemaakt van het beste Oostenrijkse eikenhout. Hij mist hem. Zeker nu. Vier maanden in Tilburg en hij is nu al hamerloos. Niet dat het zoveel soeps was. Een goedkoop prul uit een hamertje-tik-spel. 50 jaar oud, my ass. En er is niet eens een reservevoorzittershamer.
‘Ja hallooo, kunnen we het allemaal even centraal houden!’, roept hij met overslaande stem boven de ruziënde volksvertegenwoordigers uit. Niemand luistert. Hij blijft staan. Zijn postuur maakt geen indruk. Zijn stem is zwak en onzeker. Opstelten zucht en gaat weer zitten. Hij ziet hoe Marieke Moorman aan de haren wordt getrokken door Joost Möller. Het loopt helemaal uit de hand.
Hij bonst met beide vuisten op tafel. Voor de vorm. Om de suggestie te wekken dat hij nog steeds in charge is. Het is een leeg gebaar en hij weet het. Raadsleden trekken verwoed aan elkaars stropdas. Hij is een kale Samson, Wilders met een persboycot, Peerke Donders zonder melaatsen.
Nog een paar weken doorbijten.
Een slechte blogger zou schrijven: een nieuwe lente, een nieuw begin. Een nog slechtere blogger zou schrijven: snoeiharde porno waar een dwergvrouwtje een brandende sigaar in haar kut gestoken krijgt, dáár is het internet voor gemaakt. Een richting rampzalige blogger zou schrijven: Kinderdoodslag, wat een prachtwoord ! En dan is er nog uw hoofdredacteurtje die vanaf nu wekelijks prozastukjes voor een andere website gaat pennen en gelukkig hebt u de keuze of u het leest of niet. Die keuze wordt mede mogelijk gemaakt door de heren Copy en Paste. En als het u niet amuseert, is er altijd op woensdag ook de Opperpater. Het plantenrijk de cactus, het dierenrijk de kameel: wij De Opperpater.
Overigens als u het wél leest, interessant detail: de andere website heeft dit nog altijd niet gepubliceerd. Het zou, in correct Vlaams, ‘in de namiddag’ verschijnen. Enfin, boft u even !
Een Nederbelg pent maar wat: Rust
Niets was goed. De wijn waar ze van dronk met haar vriendin bracht vooral in afkeuring opgeheven mondhoeken teweeg. De hond die zijn baas vooruit trok over het plein. Terwijl de ondergaande prille lentezon een prachtig spectrum aan kleuren op de hemel wierp, zat ze af te geven op de zoon van haar buren. In plat Westvlaams klaagde ze dat het zo’n niksnut was. Haar vriendin wist er zo ook nog wel een paar te noemen die niet deugden. Nee, dat waren zeer, zeer foute mensen. Vergissingen, die de mensheid misschien beter bespaard waren gebleven, bijna dan.
Ze vervolgt met een tirade over de ‘Ollanders. Dat tuig van de richel dat daar een beetje de toerist kwam uithangen. De diknekken, zo vol van zichzelf, en maar overlast geven hè. Instemmend knikkend vulde haar vriendin de aanklacht aan met verder anekdotisch bewijsmateriaal. Spoedig volgden ook andere buitenlanders, homo’s, en een klein teruguitstapje naar de kinderen van de buren. Beide dames hadden inmiddels weer een nieuw glas wijn besteld en ontvangen.
Hierna waren de treinen, trams en bussen aan de beurt. Met name De Lijn kon niets goed doen. En láátst, láátst, had ze me toch een chauffeur, die zat daar doodleuk achter het stuur van de stilstaande bus met zijn benen omhoog geleund. Ze deed zó, beweging alsof ze een denkbeelding been uit steunpositie wegduwde, en zó, het andere denkbeeldige been volgde. En ze had hem goed de huid volgescholden. Zó erg, dat een vriendin, die er naast haar had gestaan, van pure schrik niets meer wist te zeggen. Nee, brak haar de bek niet open over dat chauffeurstuig.
En die rotkinderen van tegenwoordig ook. Heel de stad constant op z’n kop, gegil en geren in de straten, en een beetje op de fiets door het wandelend publiek heen ! En al dat volk dat hier telkens maar kwam shoppen. Bah, bah, nee, op de korrel genomen waren eigenlijk alle mensen behalve haar en haar vriendin fout en strontvervelend, maar dat zei ze dan toch net nog niet.
En dan waren er de Belgische stéden nog. Man man man, wat een bende was dat. Ze zou er nóóit, nóóóóóóit willen wonen, nog niet voor een miljoen. Niet in dat smerige Brussel, waar je nooit wist welke taal je in vredesnaam zou moeten spreken. Niet in dat Áantwerrepe, met al die arrogantie en drukte. Vergeet het ! En praat haar niét van dat Gént ! En ze wist nochtans zeer, zeer goed waar ze over praatte, ze had daar verdoemme anderhalf jaar gezeten op kot. Soît, een half jaar daarvan had ze heen en weer gependeld, maar toch, ze was er geweest, ze wist hoe het was, en nogmaals, nog niet voor ennen miljoene zou ze terugkeren. Dat was allemaal maar boel, die grote steden, dat Antwerpen en Brussel en dat Gent. Nee, gaf haar dit kleine plaatsje maar, hier was er tenminste rust.
Mijn lief keek me doordringend aan en verbood mij met haar ogen om met harde stem en Nederlands accent te spreken. Het jeukte nochtans om te provoceren, om nét expres te hard haar te vragen hoe onze vrienden en bekenden het momenteel zouden stellen in Gent. Ik gehoorzaamde maar, en stilletjes genietend luisterde ze verder naar de Westvlaamse klaagzang, op het terras in het kleine kuststadje.
Uiteindelijk waren de glazen leeg en wandelde het tweetal doormopperend weg. Een bizarre rust nam hun plaats in. Ik excuseerde me even en bezocht het toilet, dat een onbestemde campinggeur had. Nadat ik me terug aan tafel had gezet zei ze: “Zo hebben we ze graag. Des te meer woningen voor ons.”
De grote schrijver Ko te Let zat te soezen in zijn groteschrijversstoel. Hij smakte met zijn vochtige lippen, want hij dacht aan zijn lievelingskostje: kaasfondue. De Edammer droop in dikke klonten van de stok af. Steeds dikker werden de glimmend gele druppels en Ko begon harder te smakken. Er verschenen witte dotten spuug in zijn mondhoeken. Hij kreunde en slikte amechtig van de kleffe kaasdroom. Zijn kruis werd broeierig toen de deur plotsklaps openzwaaide.
Het waren de erven van Linda.
Ze waren paniekerig en droegen een antraciet plastieken tegel met zich mee. Ko wreef het zweet van zijn voorhoofd. De erven van Linda maakten de kunststof rechthoek open. In de binnenkant stonden allemaal knoppen met daarop letters en cijfers. De erven van Linda drukten op een knopje. De machine ging aan. De erven vroegen of Ko kwam kijken. Ze hadden iets ontdekt. De erven van Linda drukten verwoed op allerlei plaatjes op het scherm. Ko hees zich zuchtend uit zijn stoel. De erven van Linda stonden erom bekend van een mug een olifant te maken. Liever vervolgde hij zijn druipkaasdroom. Hij keek bij de erven van Linda over de schouder. Er gebeurde vanalles op het scherm van de machine. Ko wist niet wat hij zag. ‘Kíjk!’ riepen de erven van Linda.
Er verscheen een venster op het scherm. ‘Híer!’, riepen de erven uitzinnig. De grote schrijver zag niets bijzonders. Letters en plaatjes. Ze bewogen, dat wel. Maar volgens de erven was het heel bijzonder. Ze hadden de internet ontdekt. Ko wist niet wat de internet was, maar volgens de erven was het iets spectaculairs. Net nieuw. Ze waren er op gestuit toen poes Millie over de knopjes was gelopen. De internet was toen zomaar tevoorschijn gesprongen. Er stond hem er vaag iets over bij. De Brabant Bode had er laatst iets over geschreven.
Hij wist bij god niet meer wat. Ko besloot te doen alsof het voor hem gesneden koek was. ‘Ach, de internet. Kennen jullie die nu pas. Dat doe ik al tijden. Leuk hoor, je kunt er puike dingen mee. Ik heb zelfs twee internetten. Gisteren een nieuwe aangeschaft, bij die winkel om de hoek. Hebben ze verschillende internets. Maar die moet je wel goed onderhouden. Is heel belangrijk bij internetten. Wist je dat je er ook spellen mee kunt doen?’ Toen de erven van Linda hem daarop trots en liefdevol aankeken, voelde Ko zich ze helemaal de koning.
© 2023 KutBinnenlanders.nl
Theme by Anders Noren — Up ↑
Reactietjes