In mijn middelbareschoolcarrière had ik de redelijk zinnige gewoonte mijn huiswerk bijna nooit eerder dan daags voor de relevante les te doen. Dit heeft als gevolg gehad dat beduidend wat irrelevante informatie niet beduidend relevant is blijven hangen. Oude gewoontes slijten slecht, dus de avond vóór mijn volgende inburgerings-les keek ik naar Daens, de verfilming uit 1992 van het boek van Louis Paul Boon over ‘Daens, de Ghandi van Aelst’. Verzonnen citaatje van mezelf. Ik moet zeggen dat, aangedikt sentiment en verwrongen historische feiten voor dramatisch effect terzijde, de film me toch flink ontroerde. Iederen ‘Ollander die mijn teksten over Vlaanderen leest, mag ik toch als geïnteresseerd in de materie aannemen, en kan ik als zodanig de film aanraden. Voor Vlaanderen zet ik deze film makkelijk op een rij met ‘Ollandse must-sees als Op Hoop Van Zegen, Max Havelaar en Dokter Vlimmen. Sterker nog, Daens is een samensmelting van deze drie films, op het gebied van de Vlaamse Beweging. Het verhaal opent met de eigenzinnige dwarsliggende pastoor Daens, die na een problematisch verleden bij verschillende andere kerkposities, doodleuk afreist naar zijn broer in Aalst, meldend aan zijn kerkelijke meerdere dat als ze hem nodig hebben, ze hem daar kunnen vinden. Ietwat onvoorbereid – in de film, althans – stuit hij, vers uit de trein, op een doodgevroren arbeiderskind, één van velen die in armoede het leven lieten in het vroeg industriële Vlaanderen, dat overmatig gerund werd door waalse ‘dikkedeuren’, zoals we in Tilburg zouden zeggen. De Vlaamse, veelal ongeletterde en zeker stemrechtloze arbeider, van klein kind tot haast bejaard, werkt zich in de film etmalen een slag in de rondte om vervolgens volledig uitgebuit te blijven voor een graaistuiver. Daens trekt zich gaandeweg de ontwikkelingen meer en meer het lot van dit verpauperende volk aan, uit katholieke inborst en zich voelend gestaafd door een geschrift van de Paus dat het lot van de arbeider wil verbeteren. Uiteraard maakt hij hierbij vijanden in machtige kringen, zowel aan de politieke / rijke kant als in de Kerk. En hoewel de twijfel hem bij vlagen bekruipt, wint de rechtvaardigheid en weet hij het zelfs tot populistisch verkozen volksvertegenwoordiger te schoppen, om de ‘mannen met macht’ maar eens goed te vertellen hoe de Vlaming eraan toe is. Uiteraard is Daens ‘bigger than life’, net zoals Tilburg’s eigen Peerke Donders dat vast wel zal zijn in het aankomende Peerke de film. Desalniettemin vertellen meerdere bronnen me, waaronder mijn inburgeringsinstructrice die me de film aanraadde, dat het wel een symbolisch sterk en gevoelsmatig accuraat beeld schetst van de omstandigheden uit die tijd. Uiteraard zou een gortdroge verfilming van de werkelijke gebeurtenissen niet bepaald een lekker wegkijkend stuk drama opleveren, dat snapt een kinderarbeider nog. Desalniettemin prikkelt het me wel om meer over deze beginjaren van de Vlaamse Beweging (die zo ongeveer ten einde kwamen rond de tijd dat Godfried Bomans er wat zijdelingse vraagjes over stelde) te weten te komen. Wij krijgen dit niet op de ‘Ollandse scholen. Ik vraag me, na het zien van de film, toch af waarom dat is – is het niet relevant voor ons om te weten hoe eensgezind, met niets en daarmee álles te verliezen, Vlaanderen staakte om de meest basale burgerrechten te bekomen ? Van de drie ‘Ollandse films genoemd in de inleiding, geeft alleen Vlimmen een – vanaf de roman fórs afgezwakte – veegje uit de pan naar de machten van De Kerk, en ook al verzetten ze zich wel alledrie tegen De Macht Van Het Geld, het echte verzét komt er niet in beeld. Wij ‘Ollanders verfilmen graag de aanklacht, en dan is het wel mooi geweest weer. Dat de strijd daarmee nog niet gestreden is, en nog een hoop meer bloed en ellende met zich meebrengt voordat er enige merkbare verbetering komt, dat verromantiseren we toch maar liever in de bioscoopzaal. Welnu, dáár schoot het mij bij Daens toch echt wél een beetje vol van. Mooi hoor, zo’n dwars pastoorke dat zich voor de armen in gaat zetten en wel even, in habijt en al, tegen de stroom in gaat. Maar waar het écht Vlaams wordt, is wanneer het aldus verdedigde volk zélf, spontaan, uit eigen rechtvaardigheids- en saamhorigheidsgevoel, de straat op gaat, en zich desnoods door de gendarmekes laat neersabelen. En die hele Daens is dan ook in de film feitelijk niet eens de échte hoofrolspeler. Toevallig op de juiste plek op het juiste moment, met net genoeg lef in zijn donder om zich erover uit te spreken, wordt hij o.a. door de Paus enkele dagen achtereen aan het lijntje gehouden, en een beetje geridiculiseerd door mede-verkozenen. Maar hem overkomt eigenlijk vrij weinig. Ja, zijn familie, en met name zijn volgelingen, die mogen het verduren. Daensje zelf zit vooral met de kwestie of hij nu de Kerk an sich belangrijker vindt dan de kerkelijke samenliefde en zijn rechtvaardige inborst. Het zou een vrij bizar filmpje hebben opgeleverd als hij op puntje bij paaltje voor de Kerk had gekozen, mag duidelijk zijn, dus Adolf Daens is hier niet de held. Nee, de held, dat zijn de Aalstenaren, gesterkt door profiteurs van zowel de Gentse socialisten als de liberalen, die ineens een machtige stem – een héúse stem, aangezien en passant maar even het algemeen stemrecht (voor de trouwe lezers inderdaad: stemplicht) ingevoerd wordt, hebben gevonden om hun onrecht en ellende aan de kaak te stellen. En om dat, een ruime eeuw na de in de film verbeeldde omstandigheden, terug te zien, terwijl de Vlaamse strijd echt toch heus wel gestreden is, zonder verlies van menselijkheid, zonder verlies van de krachtige arbeidersmentaliteit, zonder verlies van authenticiteit, en eten, onderdak, en zelfs in Katholieke tijden de eigen onsterfelijke Ziel riskerend, ontroert me toch zeer. Want de Belg, hij is geen mens, hij is een vólk. En dat vólk, dat is de onbetwiste hoofdrolspeler in deze film. Ik denk dat ik voor het eerst in mijn leven blij ben mijn huiswerk eens gedaan te hebben.
© 2023 KutBinnenlanders.nl
Theme by Anders Noren — Up ↑
Reactietjes